Lijst van brieven op datum
27 juni 1861
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* 27-28 juni 1861
Brief van Multatuli aan Tine (Brieven V, blz. 92; Brieven WB V, blz. 72). De volgorde van de ongedateerde brieven aan Tine is niet met zekerheid vast te stellen. De hier gegeven rangschikking wijkt enigszins af van die van Mimi.
Donderdag.
Lieve beste kind. Ik zie dat je geen geld hebt. Houd moed. 't Zou me erg verwonderen als ik je nog vandaag niet wat kon zenden, al was 't maar f 10.-.
Overigens staan de zaken goed. Ik heb een stijl als bliksems. Ze hebben nooit zoo geschreven. Jij ook, je begrijpt mijn fancy niet! Dat zal je zien. Vóór je verdrietigen brief heb ik geschreven dat enz., in 't kort zóó dat je nooit zoudt geklaagd hebben als je 't gelezen had. Je zult zien lieve engel, dat ik ù liefheb.
En je zal veel berouw hebben, dat zal je strafwezen. Dat ik je het blad niet zend komt omdat de correctie zoo langzaam gaat. Maar ik ben al een heel eind heen. Ik werk goed. Ik heb een stijl die ikzelf niet ken. Je zult zien, muziek en onweer.
Als je 't in godsnaam nog wat gaande kunt houden zal alles goed zijn. Ik maak mij tot den eersten schrijver van Europa. Houd nog een beetje moed.
Ik heb aan den Minister van Kolonien geschreven om plaatsing, maar ik wil niet. Hier ben ik meer. Je zult zien.
't Is valsch van je dat je zoo twijfelt. Ik roep Siet niet als getuige. Ik ben kwaad op je, maar als je nu goed moed houdt dan niet meer. Ik heb drokte. Houd moed. Kus de beste kinderen. Die minnebrieven lijken op niets. Ook niet op den Havelaar. 't Zal je eeuwig spijten dat je jaloersch was op Fancy, domme meid!
Vrijdag.
Lieve hart! Dit schreef ik gisteren maar ik verzond niet omdat ik naar geld zoek voor u.
O, was ik 10, 12 dagen verder! Dan zal ik de minnebrieven af hebben en dan zal ik zeker kunnen krijgen. Maar zoolang kan je niet wachten! Dàt drukt mij. O god, neen, ik ben niet kwaad op u; maar je moet niet twijfelen! Ik had nu weer lust om te zeggen: vraag aan Siet! maar je vat dat verkeerd op. Ik roep haar niet tot getuige, ik meen niet dat je haar zal vragen. Neen, ik meen dat als je altijd had gehoord of gelezen hoe ik over u in vervoering tegen haar gesproken of geschreven heb, dat je dan tevreden zoudt wezen.
Als ik flaauw of niet heel innig aan je dacht, hoe zou 't dan te pas komen dat ik tegen haar zoo over je spreek. Jij weet heel goed hoe innig ik je liefheb. Neen, ik ben niets boos op u.