Lijst van brieven op datum
6 mei 1861
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* 6 mei 1861
Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven V, blz. 64; Brieven WB V, blz. 53)
Maandag morgen
Beste beste Tine! Ik krijg daar je langen brief, neen beste meid, ik ben er volstrekt niet boos om, ik voel heel goed dat je je pligt doet. Ik antwoord je dadelijk om je dat te zeggen. Ik zal trachten Siet te sparen. Wat je zegt over ‘in huis’ en zamen te zijn begrijp ik en ik ben dat met je eens. Het arme kind is dringend en vurig en ik schrijf het grootendeels toe aan den knellenden band waarin zij altijd gehouden is. De natuur laat zich niet wegcijferen, en komt te sterker voor den dag naarmate zij meer onderdrukt is.
Ik verzeker je dat ik heel goed wat mijzelf aangaat haar zou kunnen afschrijven, maar het stuit mij geweldig haar alleen te laten staan, vooral daar ik haar dan de grief laat zich geheel te hebben blootgegeven en dat ik de deugdzame speel. Ik had dit dan ook eer moeten doen, maar ik had zoo'n hartstogt niet voorzien. Dit zal altijd jammer van je blijven dat je zoo iets niet geheel kunt begrijpen omdat je 't niet deelt, hetgeen louter een verschil van physieke organisatie is. Je bent niet wellustig, en kunt dus niet geheel indringen in de positie van anderen die 't wel zijn. Weet je wel dat zulke stumperts dikwijls geheele nachten doorbrengen in razende begeerte? Nu zeg je wel dat je er medelijden mee hebt, en dat geloof ik wel, maar 't is toch altijd met een overwinning op je zelven, want in den grond heb je er afkeer van.
Ik neem je je opmerkingen in dank af, en beweer zelfs dat er niets moet gebeuren noch in noch buitenshuis.
De zaak is maar hoe ik het zal aanleggen om haar te sparen zonder haar terug te stooten of te grieven. Zij heeft mij ronduit verklaard dat zij mij wil toebehooren, als ik nu de Grandisson uithang staat zij alleen en beschaamd. Er is daarin een soort van valschheid. En aan den anderen kant wensch ik zelf toch dat er niets gebeure, èn voor haar, èn voor mij.
Toch spijt het mij dat je iets tegen haar hebt, want zij vereert je als een heilige. Van tijd tot tijd deel ik haar iets mede uit uwe brieven, en zij zou voor je door een vuur vliegen. Nooit schrijft ze mij of er komt in voor over u, en als ze in twijfel is tusschen haar hartstogt en voorzigtigheid komt er altijd bij, ik wou Everdine daarover spreken. Siet weet dat ik dol op je ben, vraag haar daar gerust naar, of liever let er op hoe zij denkt over mijn gevoel voor u, en dan zal je inzien dat je dikwijls een heel ondankbaar wicht geweest bent, omdat je altijd zegt: één meer! Daar doe je zonde aan.
Maar ga je nu niet verbeelden dat S. alleen physieke behoefte heeft en verder een prul is. Zij is uiterst knap, intelligent, onafhankelijk van geest, poëtisch en scherp te gelijk, heel opregt, trotsch, eerzuchtig... en ga dan hare opvoeding en omgeving eens na! 't Is waar dat zij mij aantrekt door hare vurigheid, maar als 't dat alleen was zou het weinig wezen. Ik beweer dat zij een interessant kind is, dat wel waard is dat men op haar let, en haar helpt iets anders te worden dan een huishoudster. Nu hecht zij zich aan mij, wenscht hare toekomst aan ons te verbinden en ik kan niet zonder valschheid haar afstooten. Ik zag haar het liefst bij u, zonder mij, want ik beken dat eene intrigue niet goed zou wezen.
Ik heb nog geld en kan je wat zenden. Ik kan je wel fr. 100 zenden, en dat zal ik doen. 't Is bij jou beter bewaard dan bij mij.
't Is valsch van je dat je zegt dat Siet hoogstwaarschijnlijk meer waarde heeft dan jij, en dat zij veel geschikter voor mij zou zijn. Dat kan je niet meenen; zeg nu eens opregt of je dat meent? Je weet heel goed dat ik dood ongelukkig zou wezen zonder jou, en je begrijpt heel goed het onderscheid tusschen eene caprice en de verhouding tusschen u en mij die oneindig inniger is. Zeg nu eens op je woord van Tine of je dat meent? 't Is valsch van je. En je zou heel kwaad worden als ik je niet tegensprak op dat punt. Lieve beste dat is niet waar dat ooit iemand geschikter voor mij zou wezen dan jij en dat weet je ook heel goed, en ook weet je heel goed dat ikzelf, als het op kiezen aankwam u nooit zou opgeven. 't Is een politiek van je om dat te zeggen, maar 't is niet mooi van je.
Och, die beste jongen met zijn tol, en Non met haar oneindige kraaltjes. Ik word zoo heet als vuur als ik aan huis denk.
Kun je een extrapleziertje bedenken, doe het dan, ik zal je geld sturen. Jammer dat het weer zoo koud is. Gebruik den eersten warmen dag voor een extra plezier, rijden bijvoorbeeld.
't Spijt mij dat er in je brief passages voorkomen die Siet moeten hinderen, anders zou ik haar dien laten lezen, maar nu mag het niet. Hare wijze van zijn op de Buthe die ik geheel aanneem, is zeker haarzelve onbekend, juist omdat zij onschuldig was, en zich niet voornam om zoo te zijn, maar onbewust gedrongen werd zoo te wezen. Ik denk er over u een brief in de pen te geven die ik haar kan laten lezen, en waarin je mij zoowel als haar liefderijk waarschuwt.
Nu stuur ik dezen maar weg om je niet te laten wachten op antwoord. 't Is nu 6 Mei, en ik schrijf met verkleumde vingers.
Dag lieve hart, ga toch nooit denken dat ik iemand boven je stel. Kus de lieve jongens. Dag mijn Tine, mijn eigen Tine.