Lijst van brieven op datum
2 mei 1861
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* 2 mei 1861
Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven V, blz. 61; en IV, hlz. 211; Brieven WB V, blz. 50 en TV, blz. 161.) - De opbrengst van ‘Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb’ is ruim f 1300 geweest. Zie bij 4 augustus 1861.
Donderdag 2 Mei 1861.
Lieve hart! De laatste dagen heb ik je heel slordig geschreven. Ik heb wat geschreven op dien brief van Nijgh dien ik je zond; hoe - weet ik niet! Ik ben er niet of maar half mee tevreden. Het zal mij zelf eene surprise wezen als ik het gedrukt lees. Eigenlijk ben ik er bang voor. Nijgh berekent dat zoo'n ding van mij wel f 6000 zou kunnen opbrengen! Dat idee hinderde mij! Is 't niet beestachtig dat zoo iets moet dienen voor menschen op Java die 't eigenlijk niet noodig hebben, en in wier behoefte best kon worden voorzien uit de indische begrooting, terwijl wij zelf in nood zitten, en men ons in nood laat? 't Is bitter!
Hoe dit zij deze en andere beschouwingen (ik heb last van Fuhri ook, die wel al viermaal gevraagd heeft hoe het nu met de inschrijving staat!) hebben wel teweeg gebragt dat ik uit gebrek aan loisir niet naar mijn zin schreef - maar dat was geen reden om Nijgh te weigeren.
De brief van Eugenie is allerliefst, maar nu geeft dat malle kind weer haar adres niet. Kijk maar zelf, ik zend je hem terug.
Beste lieve kind, als ik je zoo slordig antwoord op je brieven, denk toch in godsnaam niet dat ik geen belang stel in je schrijven. Ik ben altijd zoo blij als ik je brieven krijg, en je schrijft zoo lief.
Ik ga volstrekt niet uit naar variété of zoo iets. Wel kom ik veel bij de meisjes, vooral nu Abrahamsz naar den Helder is met zijn vrouw. De verhouding met Siet is... Ja hoe zal ik je dat beschrijven. Ik heb nooit zooveel vuur gezien, een française is er niets bij. Zij is, of je dat nu gelooft of niet, vervuld van liefde voor u. Ik zelf houd dol veel van haar, maar ik ben bekommerd over haar gestelletje (vooral in de flaauwe omgeving die haar alle uiting belet) als ze alleen zal wezen. Ik voorzie dat zij eene geschiedenis zal hebben, want dat kopje en dat gestel is niet gemaakt voor rust. Veroordeel haar niet te gaauw omdat zij anders is dan gij. Zij heeft veel aanleg om alles te begrijpen, alles te lee-ren, maar bij dat alles ontzettend veel hartstogt. Zoo'n stomme vader die niet weet wat er omgaat in zijn eigen kind! Het is onmogelijk dat zij geen rol speelt in de wereld, jammer maar dat die rol waarschijnlijk niet mooi wezen zal wanneer zij aan zich zelve wordt overgelaten. Zij heeft mij ingepakt dat beken ik, maar toch zou ik als ik alles voor 't wenschen had, haar het liefst bij u zien, zonder mij. Ik geloof dat jij haar goed zoudt kunnen leiden, maar de omstandigheden laten dat niet toe, helaas.
Daar zij weet dat wij (of ik alleen helaas), naar Indie zullen gaan, of dat daar kans op is, leert zij voor een examen, om zóó, als voor eene conditie naar de Oost te gaan, en dan bij ons te komen. Nu, als wij dan in eene redelijke positie waren zou dat goed zijn. Als die lamme omgeving haar niet hinderde, beweer ik dat zij een schrijver kon worden. Zij heeft stijl, wat zeldzaam is, en vooral wanneer men let op hare opleiding die toch heel burgerlijk en bekrompen was.
Verleden schreef zij:
‘Ik dank u nog wel voor het Gebed van den Onwetende. Daar is alles in twijfel, geloof, zachtheid en scherpte, en 't slot is weer zoo sarkastisch! Gij komt mij altijd voor alsof gij twee zielen hebt.’
Maar hartstogt beheerscht haar op 't oogenblik, en ik vrees voor haar als ze alleen zal staan...
Wat mij betreft, ik heb haar ernstig voorgesteld haar niet meer te zien, maar ik kan het niet van mijzelf verkrijgen.
Ik wou dat ze bij u was.
Apropos lieve, heb je die vellen van den begonnen roman: Fancy, tehuis? Ik zal dien moeten afmaken voor Nijgh. Maar je hoeft het niet te sturen. Ik had wel gewild dat ik voor dat ding van Nijgh wat meer loisir had gehad; maar ik ben vreesselijk gehinderd. Die Veth! 't is schande! Je hebt geen begrip van de beroerdheid der menschen.
Men schijnt zich in 't publiek veel te bemoeien met mijn proces. Den 15 en wordt er gepleit, en dat staat in alle couranten, als een zaak van gewigt. De redactie van die berigten is nogal naar mijn zin omdat er duidelijk staat dat de heer van Lennep den heer Douwes Dekker hindert in 't uitgeven van eene volkseditie. Nu kan ieder zien, dat het geen geldhistorie is. Dat doet mij genoe-gen. De wijze waarop het H.B. dat berigt meedeelt is zeer goed, vooral omdat men de zaak wilde verdraaijen.
Dag hartje, dag beste kinderen. 't Is mijn schuld niet dat ik zoolang weg blijf. Als alles zoo gedurig tegenloopt en afspringt is 't mij net of je denken zult dat het aan mij ligt.
De menschen hier (P.K.) zijn allerliefst, ik kan 't niet genoeg roemen. Maar 't slot is toch betalen! O, dat ellendige geld!