Multatuli.online

Bijlage.

Mededeling van Mr. C.W.A. Baron van Haersolte, gedateerd Arnhem 18 december 1920. Dubbel vel folio (M.M). Deze eerste van drie mededelingen staat op blz. 1 en 2. De heer C.A. Ikkink was in 1920 bestuurslid van het Multatuli-museum.

In het jaar 1861 toen ik leerling was op de destijds vermaarde kostschool Noorthey werd ik met twee mijner kameraden door den vader van een hunner die in den ‘Maréchal de Turenne’ in den Haag logeerde uitgenoodigd er een Zondag te komen doorbrengen.

Voor tafel zei onze gastheer: er is hier iemand gelogeerd, die tegenwoordig veel van zich doet spreken en van wien ik weet, dat hij zich gaarne met jongelui onderhoudt, als ik gelegenheid heb zal ik jullie straks met hem in kennis brengen.

Toen de dames van de lange table d'hôte waren opgestaan en de heeren rookende aanschoven, stelde de heer van Hoevell, zoo heette onze gastheer, de drie jongelui voor aan den heer Douwes Dekker, die dadelijk in druk gesprek met hen kwam en zich al vragende naar het instituut Noorthey waar hij zooveel goeds van gehoord had informeerde en speciaal tot een onzer, die een gunstig uiterlijk en een goed verstand had, het woord richtte. Toen hij deze o.a. gevraagd had: leer je op Noorthey ook schaken en ken je het? was het antwoord ‘ja een beetje’ waarop een heftige uitval volgde: ‘Wat? een beetje?, dat heb je straks ook al gezegd, ik trek al het goede dat ik van Noorthey gezegd heb in, 't is er ook al niet beter als op andere scholen, bah’ en de aangesprokene overdonderd keek bedremmeld voor zich, waarop ik me de grap liet ontvallen: ‘ja, en dan leeren we daar ook nog een beetje bescheidenheid’. Daar had hij plezier in, mijn kameraad had afgedaan, want daarna richtte hij enkel het woord tot mij, zijn stortvloed van opmerkingen waarop hij telkens evenals in de latere Ideënstijl op zijpaden raakte, waarvan hij terugkeerde, en daartusschen in aan mijn speciaal adres: ‘ja, want jij hebt me straks ook op mijn kop gegeven’.

De indruk, die Multatuli op me gemaakt had, was zoo sterk dat ik den volgenden dag op school mijn aanteekening er van op papier zette, welk vodje, 't kan me nu om den Heer Ikkink spijten, sinds lang verdween maar toen ik 't schreef moet ik het onderbewuste gevoel gehad hebben van een, die als discipel den profeet wel had willen volgen en aanhangen, maar die teruggehouden werd door conventie, gebrek aan moed en klein plichtbesef.