Lijst van brieven op datum
27 januari 1861
van
Pieter Bleeker (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* 27 januari 1861
Brief van P. Bleeker aan Multatuli. (Brieven V, blz. 11; Brieven WB V, blz. 9). De recensies in het Bataviaasch Handelsblad werden gepubliceerd op 24, 27 en 31 oktober 1860, en in de editie voor Nederland op 29 oktober en 14 november.
's Gravenhage, 27 Jan. 1861.
Waarde Dekker!
Uw' brief van 9 Jan. ontving ik gelijktijdig met een' brief van den heer Veth van den 15en dezer. Ik heb aan zijne uitnoodiging voldaan om te Amsterdam te komen en met de HH. Van Vloten, Van Straten enz. te bespreken wat in uw belang te doen zou zijn.
Van deze konferentie thans in den Haag terug, haast ik mij uwen brief te beantwoorden.
Ik moet u al dadelijk zeggen dat thans het oogenblik tot provocering eener nationale demonstrate zeer ongunstig zou wezen. Gij verlangt natuurlijk openhartigheid van mij. Ik zal openhartig zijn.
De indruk van uw werk is reeds aanmerkelijk verflauwd en heeft niet gewonnen door hetgeen gij later hebt geschreven.
De beroepen op de natie om bijdragen voor de ongelukkigen door watersnood en koude, zullen haar voor het oogenblik minder opwekbaar maken voor uw belang.
Maar bovenal hebben de recensies in het Bataviaasch Handelsblad van uw werk de sympathie van velen voor u verminderd, en die recensies, uitvoerig en warm, staan nog onaangevallen en niet wederlegd daar. Ik weet niet of het in uw plan ligt te refuteren wat daarin voorkomt betreffende uwen persoon. Zeker is het, dat ik u niet gezinde personen ken, die gereed zijn een' veldtogt tegen u te openen en zeggen gewapend te zijn met stukken, welker openbaarmaking uwe belangen misschien niet zouden bevorderen. In allen gevalle ben ik met velen overtuigd dat op dit oogenblik op geene groote sympathie voor u te rekenen is. Misschien kan eene demonstratie als de door u bedoelde, na eenig tijdsverloop de gewenschte uitkomst hebben.
En nu acht ik mij verpligt, als oud vriend die het wel met u meent en altijd heeft gemeend, op gevaar af van u te mishagen, over een ander denkbeeld te onderhouden.
Hoofd en rigting van het Koloniaal bestuur zijn veranderd. Ik geloof dat die rigting zal wezen meer overeenkomstig de uwe. Voor een principe hebt ge vrijwillig de dienst verlaten en uw bestaan opgeofferd. Voor dat zelfde principe kunt ge weder in dienst treden en uw bestaan herstellen. Niemand zou het in u laken, ieder zou het in u prijzen. Welnu, mogt ge wenschen weder in Koloniale dienst te treden, dan wil ik gaarne alles wat in mij is aanwenden om u zulks gemakkelijk te maken. Dat willen ook de HH. Veth en Van Straten doen, en ook die HH. en de heer Van Vloten hebben als hunne overtuiging uitgesproken dat deze de weg zou zijn om duurzaam het lot van u en van uwe familie te verzekeren.
Denk hierover eens na, maar met bedaardheid. Ik vrees dat, al mogt veel openbare sympathie nog nader uw deel worden, uwe toekomst daarmede geenszins verzekerd zal zijn en uwe verdrietige positie er niet door zal ophouden, tenzij slechts voor enkele weken of maanden. De moed van de spade, in uw werk uitgedrukt, is eene illusie. Dien moed heeft niemand, en gij kunt ook veel nuttiger zijn dan door dien moed te toonen.
Ik herhaal het, waarde Dekker, dat ik dit schrijf op gevaar af u te mishagen, maar bedenk dat een goed vriend goede raad behoort te geven en niet opwekking van illusies of vleijende komplimenten. En daaruit zult gij de overtuiging erlangen dat ik tot die goede vrienden van u behoor.
Steeds uwe
Bleeker