Lijst van brieven op datum
17 november 1860
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* Omstreeks 17 november 1860
Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven IV, blz. 182; Brieven WB IV, blz. 137)
Lieve beste kind! Ik heb je een paar dagen niet geschreven. Ik heb zooveel te tobben en te sjouwen dat ik door u alles te schrijven eigenlijk alles nog eens overtob. De heer van Straten doet zijn best zoo hard hij kan, maar hij stuit dikwijls op lauwheid, lafheid of onwil. De clique van de Kerkhovens tracht mij zooveel mogelijk te benadeelen. Ik zal wel overwinnen op het laatst, maar het is telkens weer op nieuw een bittere strijd.
Voor eenige dagen kwam het in mijn kraam tepas dat ik f 200 aan de tantes zond (ik had die aan v. Straten gevraagd). Het antwoord was redelijk, maar volstrekt niet meer... eigenlijk flauw. Welnu, dat heb ik weer aan Jan te danken. Hij heeft aan de tantes geen M.H. gestuurd! Ik was nu al dien tijd in de meening dat zij lieden die geschiedenis wisten, ik rekende daarop, en zie nu hoor ik opeens dat zij van mij niets wisten dan 't geen van Heeckeren haar geliefde meetedeelen, namelijk dat ik een gek en slecht ben.
Zie eens inliggend program (no 3.) Ik ben daarheen geweest met de meisjes A. Daar Jan bij Kees zoo op mijne armoede geschimpt heeft, is mij daar verboden aan die kinderen geschenken te geven of uitgaven voor hen te doen. Ik heb dus gelogen dat ik die kaartjes voor niet had. Kassian, dat was u toegekomen, dat te hooren! Ik zal zorgen dat je 't te hooren krijgt.
Decisiefs weet ik niets. Ik wurm en houd boven. Van Straten is een beste edele jongen en zijne vrouw is ook noble. Maar hij schijnt geen kapitalist. Dit is zeker dat hij een edel lief mensch is. Hij denkt er over om naar Brussel te gaan om u te zien, en ook om van Vloten te spreken over de zaak. Hij is allerliefst maar wat beschroomd. Ik doe maar mijn best hem te doen begrijpen dat ik zelf zeer goed weet hoe ik te handelen heb, mits ik maar onafhankelijk ben in mijne bewegingen. Een paar duizend gulden in mijn hand beduidt meer dan alle overleggingen met van Vloten. Ik kan de menschen niet uit hun tred krijgen.
Van mijn dagelijksch gewurm heb je geen begrip. Van Straten wil altijd dat ik bij hem kom eten, ik doe het dan ook dikwijls, omdat ik niet altijd weigeren kan, en niet vrij ben. Maar ik bederf mij meer door afleiding, dan zijn heele hulp baten kan. Dat de menschen toch niet inzien dat ik vrij moet wezen! In godsnaam. Dit alles neemt niet weg dat v. S. en zijne vrouw allerliefst zijn. Ik heb uw briefje gegeven. Ja, ik vond het vrij naar. Je hebt precies overgeschreven wat ik je als korten inhoud had gezegd. Enfin! Zij zal u antwoorden. Groet de beste kinderen. Van Vloten schijnt gezegd te hebben dat hij u helpen zou. 't Is ongelukkig dat de menschen niet inzien dat ze mij vrij moeten maken! Dat is de zaak, zoover gaan ze niet.