Lijst van brieven op datum
27 oktober 1860
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* 27 oktober 1860
Onvolledige brief van Multatuli aan Tine. (Brieven IV, blz. 170; Brieven WB IV, blz. 129)
De uitvoerige verdediging in de Arnhemsche Courant staat in het nummer van Zaterdag 27 Octoher 1860, No. 2090.
Van de correspondentie met de vertalers is evenmin iets teruggevonden als van deze vroege vertalingen zelf.
lakko: maleis woord voor: gewild, gangbaar.
Over Kees de Mooij zie men Volledige Werken, deel IX, blz. 38 en 699, en een niet-verzonden brief van januari 1879 waarin tevens gesproken wordt over een bezoek aan het Leesmuseum.
Betreffende de heer Van Straten deelde Mimi mee: ‘Tijdens zijn verloftijd was Dek eens op reis naar Antwerpen en maakte onderweg kennis met den heer Van Straten en zijn jonge vrouw, zonder dat men elkanders naam te weten kwam. Nog kortelings had ik het genoegen den heer Van Straten te spreken, die mij toen uitvoerig het voorgevallene vertelde. Toon, gesprek en handelingen van Dek nu waren zoo frappant geweest, dat Mevrouw v. S. na het lezen van den Max Havelaar zeker meende te zijn dat de schrijver niemand anders kon wezen dan hun reisgenoot van den winter van 1853.’ (Brieven IV, blz. 171; Brieven WB IV, blz. 130).
Zaturdag avond.
Lieve hart! Als je niet mijn beste meid was schreef ik je niet, want ik heb het razend drok. Niet juist omdat ik zooveel werk, maar ik ontvang zooveel indrukken waaraan ik moet beantwoorden, dat ik het bijna niet kan uithouden. Ik betreur het hartelijk dat ik je niet alles kan meedeelen. Het succes van dat boek loopt in 't gekke. Gister een brief van Gent, van een advokaat die het in 't fransch vertaalt. Alleen het bijhouden van de korrespondentie met de vertalers, fransch, duitsch en engelsch houdt mij den halven dag bezig. Dan gaat er geen dag om dat ik niet drie vier courant-artikels te beantwoorden heb, of althans te beoordeelen of ik antwoorden zal. Meestal antwoord ik niet, en bepaal mij tot het observeren van den gang der zaken. In den Arnhemmer is een strijd over mij. Zekere heer L. verdedigt mij flink. Ik weet niet wie hij is, maar 't is een dappere strijder en hij schrijft goed.
Verbeeld je nu eens dat ze in Leeuwarden, buiten mij om, mij tot kandidaat hebben gesteld voor de 2de Kamer, maar er staat dat ik een Fries ben. Ik moet daartegen protesteren, want mijne tegenstanders zouden zeggen dat ik dat had voorgegeven om bij de friezen lakko te zijn. Ik ben benieuwd wat je zeggen zult van den Tijdspiegel, die krijg je over een paar dagen. Dat stuk zal sommigen een zotternij schijnen, en aan anderen een diepe bitterheid. Zooals ik gewoonlijk doe, komt het eigenlijke heel op het laatst.
Heden had ik weer een aangename ontmoeting. Weet je dat ik je verteld heb dat ik eens gereisd heb met den jongen van Straten, die een huwelijksreisje deed met zijne vrouw? Welnu, die is mij komen opzoeken, allerhartelijkst. Nu, hartelijk zijn veel menschen, en wat het aandoenlijkste is, ieder vraagt naar u. Maar het aardigste was dat hij zeide dat zijne vrouw, toen zij den M.H. had gelezen, gezegd had: ‘dat kan niemand anders zijn dan die heer met wien wij gereisd hebben.’ Is dat niet aardig? Ze hadden mijn naam vergeten, maar stelden vast dat ik het was. Toen is van Straten aan 't zoeken gegaan. Hij vraagde mij dadelijk te dineren etc. allerliefst. Ik zal er heen gaan, schoon ik eigenlijk voor dusdanige relatien geen tijd heb. Ik ben ook ten achteren bij prof. Veth, doch ik moet er weldra heen, om nog eens te praten over v. Lennep. Ik gis dat ik zal moeten procederen. Oordeel nu of ik weg kan? Ook kan ik niet weg nu de holl. couranten zoo beginnen te mousseren. Liefje, ik kwam zoo gaarne eens tehuis, al ware 't maar om den heer v. Vl. te spreken. Zeg hem dat ik proberen zal dat eerstdaags te doen, maar ik zit wat schraal. Ik hoop evenwel dat ik u voor ulto. de fr. 400 kan zenden. Wees niet bezorgd. Ik denk bijna zeker, ja.
Ik hoor dat Jan den winter hier wil doorbrengen. Heeft hij gezegd dat die f 1000 van hem zijn? Dan is 't vreemd dat Veenstra er mij om maant.
De heer de Mooij is bij mij geweest, en raad eens wie meer? Dat raad je nooit, want als je nu eens alle 1000 mill. menschen opnoemt die je meent dat op de wereld zijn, dan ben je er nog niet. Ga nu je gang maar. 't Is iemand die volgens jou al lang dood is: Kees de Mooij. Hij is officier van gezondheid te Middelburg en ziet er lief en flink uit. Hoe vind je dat? Hij had nog een portefeuille in zijn zak met borduursel van jou en een versje van mij toen hij van Poerworedjo vertrok. Is dat niet aardig?
Ik kom wel bij de meisjes A. Dat is mijn eenige verstrooijing.