Lijst van brieven op datum
16 juni 1860
van
Multatuli
aan
Jacob van Lennep (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
16 juni 1860
Brief van Multatuli aan Van Lennep. Twee dubbele velletjes lichtblauw papier met blind stempel: Hotel Weimer Rotterdam. (U.B. Amsterdam. - Of de brief aan Duymaer van Twist verzonden is, staat niet vast, gezien de brief van de heer Poolman, hierna.
Rotterdam 16 Junij 1860
Waarde Heer van Lennep! Eergister te Brussel ontving ik twee brieven een van mijn broêr en een van den Hr Schuurman in Amsterdam. Ik wil U die toezenden om mijne komst in Holland te verklaren. Ik weet echter niet of ze dezen zullen vergezellen want ik heb aan de station te B. mijn goed laten staan, ik heb er om getelegrafeerd en weet niet of men 't zenden zal.
In die brieven is sprake van eene Nationale inschrijving, - mijn broêr zegt: dat zal je hinderen,’ - neen, dat hindert mij volstrekt niet. Ik heb de pretentie dat de Natie door zoo iets moet toonen beter te zijn dan haar bestuur. Ik vind de zaak doodeenvoudig: billijk: en ik zou 't niet vernederend vinden maar vereerend. - Doch al waar 't vernederend, - ik heb geld noodig om mijne schulden te betalen om mijn fatsoen terug te koopen. Ook zal ik aan de Natie haar geld met woeker weergeven. Ik weet niet hoeveel ik noodig heb, - 't is beneden de ton, en dat is zeer weinig op 't budget van oorlog. -
Vernederend! Lieve God, ik ben er aan gewoon. Ik heb met Poolman gereisd, - ik heb met hem, neen hij heeft met mij veel gesproken. - Ik had zware hoofdpijn. Gisteravond kon ik U niet schrijven zoo als ik had willen doen, - want nog eens, ik had zware hoofdpijn na 't ondergaan van den Heer Poolman.
Dat ondergaan is subir niet coucher, déchoir, of onverkoren blijven van den man. Zie dàt zou me niet ziek maken. Na hem te hebben ondergaan, vond ik het heel goed dat hij (ondergegaan was -
Even zoo flaauw als die fransche woordspeling is de fancy.
Ik zal later proberen U te vertellen wat de Heer Poolman zoo al zeide, - doch wat mij op dezen oogenblik het meest preoccupeert is het volgende: Men noemt U zoo ondankbaar daar de Heer Duymaer van Twist Uen Uw gezin dezen winter onderhouden heeft’ -
Ik schrijf heden aan den Heer van Twist dezen brief dien ik voor af ter inzage en voortzegging aan Poolman zend. (De Heer Poolman verzocht niet genoemd te worden):
Excellentie! Gisteren alhier aankomende vernam ik dat in zekere kringen het gerucht verspreid is dat Uwe Excellentie mij in mijne zeer bekrompene omstandigheden zou hebben bijgestaan en wel in eene mate alsof ik en de mijnen door Uwe Excellentie zoude onderhouden zijn.
Ieder het zijne, Excellentie! Mij blijve de eer mijner armoede, doch men geve niet aan U de eer mij in die armoede te hebben bijgestaan.
Ieder het zijne, Excellentie! U de rang, het prestige van 't gewezen Gouverneurgeneraalschap met de in die betrekking overgegaêrde penningen, - mij de hoogere rang van eerlijk man.
Eens, nadat gij U bleeft obstineren niet te antwoorden op mijn gemoedelijk schrijven van (ik meen Januarij) 1858, - een brief dien ik waarschijnlijk spoedig zal publiceren, - ben ik tot U gekomen, om dat antwoord te vragen, en in den angst mijns harten beleed ik U dat ik het noodige geld niet had om de brieven mijner vrouw van de post te halen, de brieven van eene vrouw als de mijne, brieven die mij tijding zouden brengen van mijne kinderen.
Gij begrijpt weinig, Excellentie, - maar ge begreept toch dat dit hard was, en gij boodt mij hulp aan.
En ik wierp U die hulp niet in het aangezigt omdat ik weten wilde of mijne vrouw en kinderen zich wèl bevonden, - of zij misschien waren omgekomen door Uwe schuld.
Dáárom nam ik de vijftig guldens aan die ge mij gaaft.
En ik heb die later niet teruggezonden omdat ik dat kleingeestig vond. Het scheen mij toe als nietig te letten op die vijftig guldens meer of minder - Zoudt gij een speld weêrbrengen aan iemand die U het geluk Uws levens ontstal?
Of - om nu niet te spreken van mijzelf, - hoe armzalig staan die vijftig guldens op Uwe Creditzijde der Rekening Courant met de bevolking van Lebak!
Want ik heb U gedebiteerd, Excellentie, voor de geldswaarde van alles wat door Uw pligtverzuim, door Uw slecht bestuur ontstolen is aan die bevolking.
En eenmaal, Excellentie, zal ik U, en anderen, dwingen die rekening te vereffenen, - zooveel mogelijk althans, want de bezittingen van alle ex-gouverneursgeneraal zijn daartoe niet toereikende, - o, op verre na niet.
En nu spreek ik nog niet eens van de vergoeding der doorgestane ellende die niet kan worden uitgedrukt in geldswaarde. - Gij hebt mij vijftig Guldens gegeven, Excellentie, - vijftig guldens om, toen ik te voet in den Haag was gekomen om antwoord te vragen op mijn brief van 1858, mij in staat te stellen van daar weg te gaan, en de brieven mijner vrouw te lossen.
Meer hebt gij niet gedaan. Het ware een groote eer voor U geweest als ge meer gedaan hadt! -
Ik zal U die vijftig gulden terug zenden zoodra ik een koffertje zal ontvangen hebben dat ik ergens aan eene spoorstation heb achtergelaten.
Ik heb de eer &
Dat ik mijn koffer wacht, is waar, - maar 't is niet waar dat ik daaruit vijftig guldens nemen kan die er niet in zijn.
Ik verzoek U mij geld te zenden. Ik heb het noodig om mij te bewegen. Ik weet niet waar mijn broêr is. Ditmaal wil ik geen oproer maken, ik wil mij herstellen, - mij en de zaak, - car, la cause, c'est moi.
Ik weet dat ik hier in Rottm geld zou kunnen krijgen maar ik wenschte dat gebedel te laten doorloopen op een zondenregister met U.
Ik schreef U heden nog een brief maar deze moet eerst weg want die vijftig guldens branden mij op 't hart.
Hartelijk gegroet van
Uwedgestr Dienstwillige Dienaar
Douwes Dekker