Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

maart 1860

van

Multatuli

aan

Jacob van Lennep (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

22-23 maart 1860

Brief van Dekker aan Van Lennep. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. Het slot ontbreekt. (U.B. Amsterdam)

Van de franse koning Henri IV is de uitspraak dat hij voor iedere Fransman een kip in de pot wenste.

Brussel 22 Maart 1860

Waarde Heer van Lennep!

Hartelijk dank voor het gezondene; dat geld arriveert met eene stiptheid die mijne traagheid beschaamt - neen, traagheid is het niet, want de préoccupatie die mij 't werk moeijelijk maakt is zwaarder arbeid dan dat werk zelf.

Sedert weken ben ik in een verdrietige bui, en die verkiezing voor de tweede kamer heeft er geen goed aan gedaan. Er is iets dat mij bij 't schrijven van mijn roman gedurig toeroept dat ik om voor 't oogenblik in leven te blijven, mijn heele toekomst bederf. Hoe beter mijn boek wordt, hoe vinniger het mij zal worden tegengeworpen als ik eindelijk weêr zal optreden voor de hoofdzaak. Gijzelf zijt een levend voorbeeld van 't nadeel dat men zich berokkent door geestigheid en vernuft. Menschen die zich nooit schuldig maakten aan die dingen, weten hunne onbeduidendheid te doen doorgaan voor ‘soliditeit’ en spelen de eerste viool.

En, als ik niet geestig, - niet vernuftig ben, wat mogelijk is mon Dieu, dan is 't nog erger! Dan kompromitteer ik mij à pure perte bij de zoogen: menschen van Zaken, zonder daarvoor de schrale troost te hebben goed aangeschreven te staan bij de anderen.

Het heeft mij moeite gekost, na de gedeeltelijke aftreding van het ministerie, en de daaruit voortgevloeide vakatures in de kamer, mij aan 't akkoord te houden dat ik wezen zou: homme de lettres, - en als de Max Havelaar gedrukt waar geweest, had ik U verlof gevraagd mij van dat boek een titel te maken bij de kiezers.

Ik weet niet of 't zou gelukt zijn, maar in allen gevalle had men weder iets van mij gehoord. Misschien ware ik geslaagd, vooral na de onbegrijpelijke terugtreding van den Heer Stieltjes (Hoe is dat toch? dat peseren van 't Gouvernement op eene verkie-zing is Napoleontisch. Ik ben benieuwd hoe Amsterdam dat zal opnemen.)

Ik weet wel dat velen zich moeite zouden geven mij te diskrediteren, zoodra ik mij op den voorgrond stel, maar ik zou den strijd opnemen, en ik verbeeld mij dat er kans zou zijn op winst, en bovendien zou de Heer R. gezien hebben dat ik in leven ben. Wat moet hij nu wel van mij denken? Hij zal verbaasd wezen over mijne benevolentie, die mij vooral na den brief aan den koning, een gekke figuur doet maken. Wat of hij toch op dat stuk geantwoord heeft?

Ik ben bitter verdrietig en moet bekennen dat ik van tijd tot tijd den wensch in mij voel opkomen dat ik toch maar naar de West ware gegaan! Ik had daar een tijd lang ambtenaar geweest, had Gods water over Gods akker kunnen laten loopen en mijne vrouw en kinderen hadden pensioen gehad! Nu wacht hun middagmaal op een geestigheid, en hunne toekomst hangt af vanja, van wat? En toch had ik gelijk toen ik die betrekking in de West weigerde. Ik had op dàt oogenblik gelijk! Ik moest denken dat alles anders loopen zou.

Gij zegt: ‘ik kan mij toch niet aanbieden voor Minister’ Ik dacht wèl. Juist omdat gij geene behoefte hebt aan zoodanige plaatsing. Niemand zou U verhoogd vinden door eene benoeming tot Minister, en als gij tot den Koning waart gegaan, en hem gezegd had: Sire, 't is een beroerde boêl, zie eens!’ dan hadt gij het naast voor de hand gelegen om aan dien beroerden boêl een eind te maken. Wat is nu het gevolg van die diskretie? Dat personen als Rochussen op 't kussen blijven - Is dat goed? Ik lees hier het handelsblad, maar geen andere Holl: kranten. Ik begrijp maar niet hoe de heer Poolman eene partij heeft kunnen bijeenkrijgen, die hem steunt. Er is godsterwereld niets van den man te zeggen dan dat hij in Indie lange jaren hooge traktementen heeft genoten, doch altijd in een werkkring die hem vèr hield van politiek en bestuur en inlandsche zaken en alles waar 't eigenlijk op neêr komt. En handel? De H.M.S. handelt niet. Ik weet nog niet wie gekozen is. Het zal wel die Mr. Rijnders wezen. Ik hoop het van harte, liever dan weêr een pseudospecialiteit in de kamer te zien.

Het boek waaraan ik bezig ben heet: Fancy. 't beduidt: den strijd met het dagelijksche. Maar gedurig dwaal ik af, zooals ik U reeds schreef. Ik weet niet of 't wat bruikbaars worden zal, en geloof benadeeld te worden door de bitterheid die in mijn ziel woont. Ik verval telkens in 't uitschelden van wat mij niet aanstaat. Dat nu ware nog niets, maar in de stemming waarin ik ben staat mij zoo véél niet aan, dat er over het geheel een tint van kwaadaardigheid komt, die niet in mijne bedoeling ligt, en ook eigenlijk niet strookt met mijn inborst.

Hoe het zij, ik hoop te zorgen dat gij wat het geldelijke aangaat althans, schadeloos wordt gesteld voor Uwe edelmoedige hulp. Neem ook bid ik U, de uiting van mijn verdriet niet op als ondankbaarheid. 't Is veeleer een bewijs van vertrouwen, gij zult dat ook wel begrijpen. Ook zal die bui van neêrslagtigheid wel weêr voorbijdrijven. 't Is zonderling hoe ik die nu door Uwe hulp een tamelijk rustig leven leid, meer kommer en zorg voel als toen ik, zooals vaak gebeurd is, niet wist waar ik den nacht zou doorbrengen. Misschien ligt het daarin dat ik toen de overmaat van ramp makkelijker kon poétiseren dan de tegenwoordige middelmatigheid. Toen ik geen sigaar had, vond ik er iets interessants in. Nu revolteert het mij op de centimes te letten die een sigaar kost, schoon ik toch après tout die centimes heb, en mij daarover zou moeten verheugen. Schrijver zijn kwam mij altijd voor, als de begeerlijkste positie; nu mor ik wijl ik schrijven moet. Dat is schande. Beknor mij niet, want ik doe het zelf. - Sedert eenigen tijd ‘doet Everdine eigen huishouden!’ In den beginne namelijk waren wij en pension. En zij is begonnen met die groene erwten soep ‘waarvan Dek zooveel houdt’. Ja, gedurende mijn heele Odyssee staarde ik met verlangen naar die spijs die nooit goed wordt klaargemaakt als te huis. Maar Zij wist de maat niet, en Holland was in last. Die soep heeft hoofdbreken gekost. Moet er niet groente in? Moet dat eerst in't water staan? Hoelang kookt zoo iets? En hoe krijg je de schillen er uit, - of moeten die er in blijven?

't Is perfect geworden. Ik zal blij wezen als mijn fancy zoo uitvalt als haar soep. -

Wij wonen heel lief, vooral nu de winter voorbij is,. Naar fransche mode is het heele huis vol locataires, en zie, -

die oude man daaronder moet verhuizen want hij betaalt niet. Die blanchisseuse au troisième die drie kinderen heeft, en bovendien een minnekind, - moet verhuizen, want zij betaalt niet. 't Is waar dat de moeder van haar zuigeling haar niet betaalt.

En 3o, die familie, - ook op de troisième aan de andere zij, - betaalt niet, en moet verhuizen, zoodra de vrouw zal opgestaan wezen uit het kraambed! -

Wat ellende! En men zou niet bitter worden. Zie de leeuwerikken eens!

Nog nooit is een leeuwerik op straat gezet wegens onbetaalde huur. Wij, die stipt betalen, gaan door voor ware leeuwerikken. ‘Ils sont très riches’ zegt de meid van ons. Ik ben puur verlegen met de fatsoenlijke renommée die wij hier in huis hebben, en kijk alle avonden onder 't bed want rijkdom lokt dieven, en ik heb mij vast voorgenomen als ik den man van de blanchisseuse' snachts in mijn kamer vind, hem niet aan de policie te verklappen. Want ik zou ook stelen gaan, als ik leven moest van de borsten mijner vrouw! -

Weêr word ik bitter. Maar is het mijn schuld dat wij nog zoo ver zijn van de kip van Henri IV? Wat bedoelt de lieve god toch met al dat gewurm? -

Eduard en Nonnie zijn lief en gezond. Eduard heeft eene manie brieven aan U te schrijven. Hij noemt U zeer familiair bij den naam, en zegt ‘dat hij weldra een brief van van Lennep zal krijgen in antwoord op den zijnen’. Ook schrijft hij aan de Koningin van Spanje.

Ik laat hem nog mets leeren, ten minste niet met gezetheid of dwang. Mijne vrouw die U zeer groet, doet het onmogelijke om mij het leven te veraangenamen, en toch heb ik er aan gedacht alleen te gaan wonen, omdat ik waarlijk geloof dat de voortdurende mededeeling van gedachten nadeelig werkt op mijn tegenwoordig beroep. Maar dan moet ik de groene erwtensoep opgeven, en Eduard zou zijn saut périlleux verleeren.

23 Maart.

Nog weet ik niet wie gekozen is. Het depouillement zal morgen plaats hebben staat er in mijn H.B. van 21.

Die mislukte aanslag op Djokja & Solo is vreeselijk. 't Is mij een raadsel dat men in Holland zoo gerust is. Ziet men dan niet in dat er zoodra er een opstand uitbreekt, volstrekt niet te rekenen valt op het leger? Denkt men dat Zwitsers en Zouaven strijden zullen, als er wat te plunderen zal vallen van vriend of vijand, om 't even? Geen maand gaat er voorbij zonder ongunstige tijding, en toch obstineert men zich daarin geen reden te zien tot noodzakelijke verandering. De personen die in Indie op den loer liggen, - en er zijn er velen, ja, er zijn te veel - zien met vreugde van wat gehalte Neêrlands magt is. Och, ware mijn boek gedrukt! Is er kans dat het den Koning in handen komt?

Die aanslag in de Vorstenlanden was slecht beraamd, want die Zwitsers zouden na 't vermoorden der Europeanen en 't berooven der kas op hunnen tocht naar Semarang zijn opgevangen door de