Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

10 december 1859

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

* 10 december 1859

Brief van Dekker aan Tine. (Brieven IV, blz. 44; Brieven WB IV, blz. 31)

Zaturdagavond.

Lieve beste! Van middag zond ik u een briefje per diligence waarvan de hoofdinhoud was dat R. nu gezegd had neen. Hij zegt aan v. L. dat hij niet bang voor mij is en doelt op die geschiedenis van de tantes alsof hij van plan was mij daardoor te discrediteeren in de publieke opinie.

Dit is vervloekt laag, maar ik hoop dat het hem niet baten zal want van Lennep, de Bull, en ik gis ook Hartsen, schijnen partij voor mij te trekken. Althans ik kom zoo even van v. L. bij wien ik thee heb gedronken, en hij was fideel en lief. In plaats van zich door R. tegen mij te hebben doen innemen heeft hij er werk van gemaakt om mijn naam te laten plaatsen op de lijsten van de kandidaten der Tweede Kamer. Dit is nu wel niet met het doel dat ik het worden zal, maar om aan R. te doen zien dat zijn gemeene aanklagt geen effect zal doen. Nu moet je begrijpen dat er kwestie is om van der Hucht in de Kamer te brengen. Maar v. L. heeft terstond geschreven aan een kieskollege dat hij hun waarschuwde dien mijnheer niet voor te stellen, want dat hij, van L., dan vertellen en uitleggen zou wat dat voor een man was. Dat die mijnheer zich door R. had laten gebruiken in eene gemeene zaak en dat het niet genoeg was om in Indië te hebben fortuin gemaakt om het regt te hebben meetespreken, enz. Kortom v. L. is ferm.

Ik heb van avond een brief geschreven aan R. waarin ik hem antwoord op zijne zijdelingsche beschuldiging. Die brief is kras. Maar v. L. is tegen de verzending. Dit kan mij niet schelen. De hoofdzaak is dat v. L. zelf hem gelezen heeft en dat ook Hartsen (aan wiens invloed ik veel gewicht hecht) dien lezen zal. Dàt is de hoofdzaak.

Je hebt geen begrip hoe er wordt geintrigeerd tegen mij. Men loopt het bureau van de A.C. af, om de Bull tegen mij te waarschuwen. Fuhri, Kerkhoven (ik weet niet welke) en eene Wijthof die een neef moet zijn van van der Hucht. (Ken je die?) Kortom dat schijnt alles uitvloeisel te zijn van twee oorzaken: 1o. Haat van van Heeckeren, 2o. Pogingen van Rochussen om mij uit de Kamer te houden, want ofschoon hij zegt dat hij niet bang voor mij is, is hij het wèl!

Den brief dien ik hem schreef mag ik niet verzenden zonder toestemming van v. L., omdat het een antwoord is op een brief aan v. L. Hij, v. L., heeft den brief behouden en zei ‘wacht een paar dagen,’ dus misschien zendt hij hem toch.

Hartsen heeft aan v. L. geschreven dat hij begonnen was aan Max (hij is namelijk in den Haag voor de zitting van de 1ste kamer) v. L. zei me niets meer, maar ik vind het zoo aardig dat die menschen zulk een belang stellen in de zaak.

Ik wacht nu Jan's komst af. Het zou toch kunnen gebeuren dat ik nog wat in Amsterdam blijven moest, en misschien is het goed, dat ik door die klagten van Fuhri, Rochussen enz. nu door de schroom heen ben. De hoofdzaak is dat v. L. en v. H. mij niet alleen laten, ook de B. en Hartsen. v. L. zegt: ‘dat spreekt van zelf dat je schulden hebt, dat kan niet anders na al wat er met u is voorgevallen,’ en hij heeft Hartsen gewaarschuwd tegen insinuatien van Rochussen. v. L. is gloeiend tegen de v.d. Huchtsche kliek. Wees niet verdrietig dat die zaak van Raad van Indië afgesprongen is. Vraag je nu of ik het had willen zijn? ja! Maar die heele zaak was een tusschenwerpsel en ik dacht immers aan zoo iets niet toen ik mijn boek schreef. Dadelijk slagen op die manier had ik mij immers niet voorgesteld. Ik ben altijd veel verder dan voor twee maanden, v. L. heeft ronduit aan Rochussen geschreven dat ik in Amst. groote sympathie had en dat twee staatkundige partijen elkaar om mijnentwille de hand zouden reiken. Dat zegt nog al wat.

Nu dag kind, wees niet neergeslagen. Ik heb moed. Denk om het slot van Max. Strijd is een bezigheid die mij voegt: ik durf. Hoe nu ook de zaken loopen, er moet uit alles iets voortvloeien dat ongelijk beter is dan dat bittere wachten te Maestricht, Visé, of toen gij op Kedong waart.

De hoofdzaak is dat wij bij elkaer komen. Daaraan hecht ik innig veel. Dag beste! wees nu maar niet kwaad over mijn geknor van gister...