Lijst van brieven op datum
21 november 1859
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
* 21 november 1859
Brief van Dekker aan Tine. Eerste helft. (Brieven III, blz. 150; Brieven WB III, blz. 96) Mimi's opgave: ‘postmerk Brussel 21 Nov. 59’ moet een vergissing zijn, aangezien de bewaard gebleven tweede helft van deze brief gestempeld is: Bruxelles 22 Nov. 5-6 M 1859.
Maandag avond.
Lieve beste beste Tine! Ik ben zoo kwaad op mijzelf dat ik zooveel booze brieven heb geschreven, en gij kondt het toch niet helpen, maar ik was razend. Ik zal u dat uitleggen. Nadat ik dat boek had overgeschreven als laatste poging tot herstel onzer positie begon ik met mijzelf te kwellen met de gedachte dat het een lam en vervelend boek was. Dat was no 1. Toen kwam daarbij dat ik half blind was (nu geheel over) en ik wachtte op berigt van u. Buiten uwe schuld hoorde ik niets. Het boek is van zaturdag tot woensdag onderweg geweest. Dat duurde toen zoo lang dat ik niet wist wat ik er van denken moest. Dat was no 2. Eindelijk kwam uw eerste briefje van woensdag. Dat en het volgende monterden mij op, maar alleen door ùwe goedkeuring, want die van Jan hinderde mij. Ik paste in mijne gedachten op hem toe, die tirade waar ik den lezer uitscheld die ‘hm!’ zegt. En ik was zoo razend boos dat ik niets hoorde van hulp. Ik had hem graag vergeven niet met mijn boek ingenomen te zijn, want zooals ik zeide, ik zelf had oogenblikken dat ik het wel had willen weggooijen, en regtuit gezegd begrijp ik nog niet goed dat het zoo'n effect maakt. Maar ik vatte niet dat men ingenomen kon zijn in de maat als je schreef, en dat men geen hand uitstak. Dat was no 3 van de redenen mijner verstoordheid, en ten vierde: men vraagde mij in die stemming in eens om geld. Neem dat nu eens alles bij elkaêr dan zul je mij vergeven dat ik u zoo beestachtig schreef. Ik was razend. Dat is nu afgedaan, niet waar?
Ik gis dat Jan uzelve wel zal hebben geschreven, doch dit weet ik niet zeker. Ik zond u gister avond zijn briefje, dat aantoont dat hij wakker geworden is. Ik heb daarop geantwoord dat ik na lang beraad goed vind ons aan Rochussen te wenden. Doch niet goedkoop.
Ik vind die opmerking van v. L. over de gebreken zoo aardig. Ik begrijp dat wel, dat is het vreemde, maar hij ziet in dat dit behoort bij het geheel, en dat dit juist de eigenaardigheid uitmaakt. Dat is het grootste compliment want dat beduidt originaliteit, die eigenschappen welke in een ander fouten zouden zijn hier op hare plaats brengt. Dat is zeer beduidend. Van Lennep is daarin zeer consequent. Hij zegt meesterstuk en dat de gebreken er in hooren. Wie het navolgde zou verkeerd doen...
Maar hoe vind je dat? Daar kreeg ik van morgen op eens een telegram van Jan:
‘Hoeveel geld noodig om in Holland te komen? Van Lennep wil u spreken. Hoop!’
Nu heb ik hem getelegrafeerd dat hij mij f 200 zenden zou, zoodra ik dat ontvang ga ik naar Amsterdam. - Mij dunkt van Lennep kan mij niet roepen alleen om te herhalen wat hij reeds schreef. Hij moet me dus iets te zeggen hebben. Ik ben benieuwd naar van Lennep. Het schijnt dat hij na dat briefje aan van Hasselt op de zaak teruggekomen is. Of zou Jan bij hem gegaan zijn?