Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

13 oktober 1859

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

13 oktober 1859

Brief van Dekker aan Tine. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven ook nog op de bladzijde met het adres: Madame E.H. Douwes Dekker baronne de Wijnbergen deButhe Brummen Hollande. (M.M.) Gestempeld: Bruxelles 14 oct. 5-6 M 1859.

Het gedicht waaraan de duitse regels ontleend zijn, is niet bekend.

Brussel 13 Octr savonds. lieve beste beste hart! Ik ben verrast van Uw briefje want gij kondt mijn laatste nog niet ontvangen hebben. Ik zou U nu niet dadelijk antwoorden als het niet was om U uit den brand te helpen met die geloofsbelijdenis, waarvan straks meer. -

Lieve hart mijn boek is af, mijn boek is af! Hoe vind je dat? Ik moet nu copieren maar het boek is af. En ik sta U borg dat het opgang maakt. Het zal als een donderslag in het land vallen dat beloof ik je. Ja, ik weet wel dat het Hollanders zijn, maar ik heb ook geschreven! En lieve Engel, jij komt er in, en Edu, en mijn boek is een antwoord aan de menschen die geld van ons moeten hebben. Je weet niet wat er in dat boek zit. Als het gedrukt is zet ik eene advertentie in de Courant. Multatuli vraagt een betrekking als redakteur en ik ben zeker dat ik een plaats krijg. Je zult trillen bij het lezen, en anderen ook. Ik weet zeer goed dat er veel in komt wat Jan bijv: zeer afkeurt, maar ik mag mij noch dááraan, noch aan iets anders storen want bij zóó iets moet vrijheid zijn. Ik geloof dat mijn boek ons aan brood zal helpen, want dat ik daarna dadelijk geld zal kunnen krijgen voor een manuscript, en dan kom ik in Holland en wij zullen bij elkaar zijn beste engel wat zeg je daarvan. laat v Heeckeren naar de hel hopen. Ook hem en zijns gelijken antwoord ik in mijn boek. Het is opgedragen aan E.H. v. W. met eenige fransche regels die ik uit een boek citeer, regels die juist uitdrukken wat ik U zeggen wil en die U pleizier zullen doen trouwe, lieve tine.

Ik ben zoo blij als een engel. -

Vraag aan Jan of hij mijn boek wil laten drukken, onverschillig of hij den inhoud goedkeurt? Want dat het uitgeven van mijn boek noodig is om aan den kost te komen. Zeker wordt er genoeg op gewomien om hier aftebetalen. dan kom ik bij U. In een maand heb ik een tweede klaar en dáárop zal men mij geld geven, dat verzeker ik U want men zal gezien hebben dat Multatuli verkocht wordt.

Ik heb niets gehoord van mijn stuk, v. H. schrijft mij niet. Ik begrijp niet wat dat beduidt. Maar ik heb in eene courant gezien dat er in Fraskati een nieuw Holl: stuk in studie is getiteld: de redder. Het zou mij niet verwonderen als dat mijn stuk was en dat ze den titel hadden veranderd; die menschen weten alles al-tijd beter. Goed, mits, zoo als ik bedongen heb, de naam Multatuli op de affiche komt. Men moet dien naam leeren kennen. Maar dat tooneelstuk beduidt niets, mijn boek is wat anders! Het slot is een kort toespraakje aan den Koning. Och, lieve engel, ik las het U zoo graag voor. -

Dat het gaauwer af is dan ik dacht komt wijl ik onder het schrijven mij bekort heb, om vele redenen. Ik vond dat ik moest afbreken om zekeren indruk niet te bederven. Je hebt nooit zoo'n boek gelezen. Je zult in het begin niet weten waar het heen moet maar als ik zoo vèr ben dat het publiek het drankje moet slikken, heb ik gezorgd dat men het niet uit de hand kan leggen. Ik geloof dat er brieven zullen inkomen op mijn advertentie dat ik een plaats zoek als redakteur. Hoe vind je dat? -

Nu moet ik aan dat ellendige copieren. Ik zal mijn boek aan U zenden om te lezen. Gij moet het eerst alleen lezen en dan aan Jan geven. Ik zal U in staat stellen een paar punten te verdedigen waarop ik aanvallen verwacht, vooral van hem. Maar ik ben ook zeker dat hij er liefs in vinden zal en ook veel dat hem zal doen lagchen, ofschoon dat alles bijzaak is om den donderslag van het slot te doen uitkomen. Ik houd het er voor dat er talent is in mijn boek en dat het opgang maken moet, zelfs bij de menschen die het een slecht, gemeen, afschuwelijk boek vinden. Liever slecht gemeen en afschuwelijk, dan ongelezen en onverkocht. Maar ga nu niet denken dat ik een gemeen boek heb geschreven. dat begrijp je wel.

Zeg niet te veel aan Jan dat ik opgang maken wil om den broode, want hoe zeer dat heel vergefelijk is aan iemand die zijn gezin ziet hongerlijden, zou hij het mij toch weêr verwijten en zeggen dat ik alleen dáárom de principes voorsta die ik in mijn boek ontwikkel (of ontwikkelen is het woord niet) mijn boek is onze geschiedenis maar verhaald op eene manier die treffen moet. Ik zal zoo gaauw copiëren als ik kan om het je te zenden, vraag aan Jan of hij de port wil betalen aan v Gent als het af is? -

Nu wat die geloofsbelijdenis aangaat, doch eerst een woord vooraf, een ernstig woord.

Gij zijt arm; uwe familie stoot U terug omdat gij den Heer hebt verlaten. Jan geeft u genade brood, en schoon hij niet zoo fiemelt met den Heere, is hij toch - en dit weet hij - niet zoo liberaal als gij en ik. Nu vraagt hij U onder het toereiken van dat genadebrood naar Uw geloof. Is dat kiesch, is dat niet wreed, is het niet of de algerijnsche zeeroover een Christengevangene vraagt wat hij van Mahomed denkt?

Gij hadt kunnen antwoorden: Jan, mijn pligt is te gelooven wat de man gelooft die de magt heeft mijne arme kinderen op straat te zetten. De arme heeft geen regt op een eigen geloof.

Ik zeg dit vooral met het oog op dat gezigt trekken toen Edu gezegd had: die stok is onze l. H. Als hij weêr onder ons dak is mag hij zeggen: onze l.h. is grietje of pierewiet.

Mijn God is dáárdoor niet beleedigd, maar mijn God zou het kwalijk nemen als men het brood van den arme bestreek met gal!

Maar gij moet een opstelletje hebben. Ik gaf het liever niet, omdat mijn en Uw geloof zoo negatief is. Ons geloof is: niet te weten wat wij te gelooven hebben. Wij zijn zoo knap niet als al die menschen die zeggen: zóó is het, of ik geloof dat het zóó is. Wij zijn nog altijd aan het zoeken, en de eenige bijna-zekerheid die wij hebben is dat wij nooit vinden zullen, niet omdat wij niet zoo goed zochten als een ander, maar omdat wij niet zoo gaauw tevreden zijn met het gevondene. -

Nu de belijdenis. Ik weet niets (uitbreiding van die onwetendheid volgens de voorafgaande acht regels). Veel zegt mij dat er een God is, want alles kan niet voortgekomen zijn door niets uit niets. Maar veel zegt mij dat er geen God is. Voornamelijk 1o de volmaaktheid der natuurwet die nooit afwijkt en dus iets machinaals heeft wat ik niet kan overeenbrengen met werkzaamheid en onmiddellijke zelfbeschikking zoo als toch het werk zou moeten zijn van Almagt. Een koning met een volmaakte Constitutie heeft niets te doen. Niets doen is onvereenigbaar met alles doen of Almagt.

2o Ik begrijp niet dat er een God is: omdat ik niet weet dat er een God is. Want ik heb behoefte aan die wetenschap; als er dus een God was, zou hij (dezelfde die in de natuur alles heeft geregeld naar de behoefte der individuen; planten, dieren, alles) mij niet verstoken hebben van eene zekerheid die voor mij zoo groot belang heeft.

Daaruit volgt dat er òf geen God is, - òf dat er wèl een God is, maar dat hij niet noodig heeft geacht zich aan mij te openbaren. In het laatste geval moet ik aannemen dat er door hem aan mij hulpmiddelen zijn gegeven die in de plaats staan van wat ik anders zoude putten uit kennis van Hem en zijn wil. Die hulpmiddelen kunnen niet anders zijn dan 1o onderzoek en 2o de ingevingen van mijn hart.

1o Onderzoek. Ik heb onderzocht, ik onderzoek voort, maar vind niet (niet zoo gaauw tevreden als anderen)

2o Ingevingen van mijn eigen hart. Die kunnen dwalen, maar de Onbekende God straft niet, of is niet verstoord over fouten die uit het hart komen. Want ik zelf als gebrekkig mensch vergeef die fouten. Ik zou dus dien Onbekenden God beleedigen als ik Hem voor kleiner en kwalijknemender hield dan mij zelf.

Slotsom: Ik weet niet of er een God is.

Als hij er is moet hij goed zijn.

Hij zelf behoeft mijne diensten niet.

Ik dien hem door te trachten goed te zijn zooals ik mij Hemzelf voorstel.

Als rigtsnoer daartoe heb ik alleen mijn hart.

En waar ik dwaal, hetzij in inzigt hetzij in toepassing, moge hij den eersten steen werpen die mij een beter rigtsnoer kan aanwijzen dan mijn hart. Daar heb je de heele historie. Onder het schrijven heb ik een nieuw boek in mijn hoofd gekregen. Het is al af op 't schrijven na. Het zal heeten: Havelaars Godsdienst door Multatuli.

A propos heb je dat Duitsche versje nog waarin ik schreef: (dat zijn schoone regels) lees Jan eens vóór maar niet de rest van dat ding. Hoor eens, eens vooral als ik U iets zeg zoo kortaf: (schoone regels) van mij zelf sprekende is dat omdat ik tot U spreek. Och lieve er komt in mijn boek een passage voor van een Inlandsche jongen die zit te wachten onder een boom. Ik vind die passage zoo mooi. Ik heb er zelf bij geschreid. Maar er liggen vele tranen op mijn handschrift, ik heb ochtenden gehad dat ik niet voort kon schrijven, minder om hetgeen ik schreef als om alles wat mij daarbij in de gedachten kwam. Verbeeld U: onze aankomst en ons vertrek te Lebak! Maar soedah van mijn boek.

Die Duitsche regels zijn:-

ik ken ze niet van buiten zoek ze op:

er komt in

Lass nicht den Zweifel zwischen Vater seyn und Kind.

en het slot is geloof ik

Denn sein und gut sein das muss ein seyn für ein Gott!

Daar ligt veel in die regels (ik meen in het geheel: onderzoek, twijfel, behoefte aan zekerheid. Ontkenning omdat ik niet begrijp dat een Vader zijn kind te vergeefs laat roepen. Vertrouwen dat Hij als hij bestaat, niet anders dan goed kan wezen. en eindelijk daar ligt in complete godsvereering, juist door den twijfel.

Het kind zegt: ik weet niet of mijn Vader dáár is, maar anders dan goed kan hij niet wezen; hij is of niet of goed. Die vereering is nog veel schooner dan van degenen die beweren te weten dat hij er is.

Ik zeide U niet te veel te drukken op broodwinnen door mijn boek En toch kan je dat niet voorbijgaan omdat Jan mij zoo beschuldigt van werkeloosheid (dat heet werkeloosheid in geld verdienen). Doe dat naar Uw oordeel. Vraag hem of hij mij helpen wil mijn boek gedrukt te krijgen voor eigen rekening. Ik ben zeker dat er op verdiend wordt. Men moet het koopen zoodra er over gesproken is. Er moet over gesproken worden in de Kamers. Er komt ook in dat ik Multatuli een plaats vraag in de Volksvertegenwoordiging. -

A propos, toen ik mijn Stuk zond aan v. Hasselt heb ik daarin gelegd mijn brief aan D.v.T. Misschien is die in rondlezing of zoo iets en dat dáárom niet geantwoord wordt. De toon van zijn schrijven was heel lief. -

In mijn boek komt voor: die Havelaar (dat ben ik) is een gemeene schooijer. Hij betaalt zijne schulden niet, &c. Maar je begrijpt dat er iets kras naast ligt om dàt te durven schrijven en toch Havelaar's eer te redden. Ik vraag aan den Koning of het zijn wil is dat in zijn rijk de Havelaars worden bespat door de modder van de rijtuigen der Droogstoppels (D. is eene type: duiten en de Heer)

Duymaer v. T. zal niet lekker wezen over mijn boek en Rochussen ook niet, dàt verzeker ik je en het is zoo dat ze het niet met een praatje kunnen terzij schuiven. al was mijn boek slecht geschreven men zal het lezen om het schandaal schoon God weet dat ik het niet dáárom zoo geschreven heb. Ik vraag U of wij lang genoeg getrapt zijn? Ik ben dank schuldig aan v. Heeckeren, hij heeft mij de gal doen overloopen. je zult zien dat hij ook een tik krijgt. De tijd van zachtheid is voorbij. -

dag engel. Ik heb veel hoop. Ik hoop dat je wat van de geloofsbelijdenis gebruiken kunt. Dat vervl: copieren. Ik had zoo'n lust dadelijk aan mijn nieuw boek te beginnen. Ik hoop, ik hoop gaauw bij elkaer te zijn en dan voor altijd. Als mijn boek in Holland opgang heeft gemaakt, gaan wij hier wonen want dan kan ik hier ook een uitgever vinden. dag engel kus pierewiet en Nonnie.

Ja ik moet schrijver zijn ik heb wel honderd boeken in mijn hoofd.