Lijst van brieven op datum
28 september 1859
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
28 september 1859
Brief van Dekker aan Tine. Dubbel en enkel velletje postpapier, waarvan vijf bladzijden beschreven. Op de zesde bladzijde het adres: Mad. E.H. Douwes Dekker baronne de Wijnbergen deButhe Brummen Hollande. (M.M.) De brief is gestempeld: Bruxelles 28 sept. 1-2 S 1859; Arnhem 29/9 1859.
Mevrouw Bekking: echtgenote van Henri Charles Bekking, sinds januari 1856 resident van Rembang. Bekking kwam in 1858 met verlof naar Nederland, en is in 1861 in verband met onrechtmatige tabakslicenties uit 's lands dienst ontslagen.
Brussel 28 Septr 1859 beste lieve hart! Ik heb uw brief van 23 - doch later verzonden. Van R+ heb ik antwoord. Wat den toon aangaat heel lief en welwillend, doch de inhoud zou ieder ander afschrikken om zich illusien te maken over het verdienen van brood door letterkunde.
Gij moet weten dat ik geschreven had aan zekeren Heer Dronrijp omdat diens naam het duidelijkst te lezen was van de onderteekenaars mijner benoeming als R+. Ik zond hem een gesloten brief met verzoek dien aan het Kapittel te geven. Daar Pool overleden was kon ik niet weten wie voorzitter was. De brief die ik nu ontving was van W.J.C. van Hasselt, Keizersgr. b.d. Amstel. Ik geloof dat dat Copes van Hasselt is, ik weet niet of hij tot de van Hasselts behoort die met v. Heeckeren gelieerd zijn. Enfin, die Hr v. H. schreef dat hij weinig in de theaterwereld bekend was maar door bemiddeling van v. Lennep die ook schijnt het R+ is (want hij zegt Br ‴ van Lennep) zou hij voor mij doen wat hij kon. Doch zeide hij ik moet u zeggen dat het in Holland al zeer bezwaarlijk is door letterkunde te bestaan, want v. L. had hem gezegd dat als eene Directie voor een stuk f 25 (!) gaf, dat dat al veel heette. (Laat U dit niet verdrieten, beste, gij zult zien dat ik geen moed verhes.)
Toch heb ik mijn stuk gezonden maar er bij geschreven dat ik niet beweer dat mijn stuk meer dan f 25 waard is, maar dat de pijn zooiets uit nood te moeten verkoopen, niet met f 25 kan betaald worden. Dus zeg ik, ik verzoek U het aftestaan voor niets! doch ik wil mijn naam niet op de affiches hebben want daar men in Holland, dom genoeg, dikwijls een vooroordeel heeft tegen menschen die frivole dingen schrijven, en ik misschien later nog weêr in betrekking komen zal, daarom wil ik onder een anderen naam gedrukt of gespeeld worden. Ik noem mij Multatuli dat is: ik heb veel gedragen, een vreemde naam niet waar? Welnu als nu mijn stuk gespeeld wordt dat nooit zoo spoedig zijn kan daar de repetitien enz. veel tijd weg nemen hoop ik niet lang daarna klaar te zijn met mijn boek en als dat dan met dien naam Multatuli in de wereld komt, die als mijn stuk een beetje lukt, gaauw in de gedachten komt omdat hij zoo vreemd en toch welluidend klinkt, dan moet dat op mijn boek doen letten. En dat boek beste tine moet ons er boven op helpen. God geef radikaal. Want al is dan de letterkunde nog zoo schraal beloond in Holland, ik hoop dat men voor mijn boek eene uitzondering maken zal, omdat het boek zelve eene uitzondering wezen zal. Ik heb U reeds gezegd dat ik zoo dikwijls verander van stemming daarover, maar sedert den laatsten tijd ben ik er weer zeer mede ingenomen. Ik kan niet zeggen dat ik hard voortga maar ik ben daarover niet zoo verdrietig als gij zoudt meenen omdat dikwijls als ik niet kan werken (eerst de kou en nu na de warmte, weegluizen, die mij 's nachts beletten te rusten, en dan ben ik smorgens zoo heet van huid en niet dispos) omdat die bezwaren niet van mijn geest komen waar voor ik toen ik aanving bang was. Die vrees is geheel voorbij. Alles is weêr aufgesprudelt en wat dàt aangaat, kan mijne pen mij niet volgen. Ik hoop den stijl zuiver en goed te maken en over het geheel (kassian als het misliep!) maar over het geheel geloof ik dat mijn boek opgang maken zal en moet! Ik ben zeker dat men in recensien er stukken uit overschrijven zal en dat men zeggen zal wie is die Multatuli? En de Koning zal er een exemplaar van hebben! Ik gaf er veel voor U bij mij te hebben om U voortelezen, ik voel die behoefte telkens als ik weêr wat af heb en toch beste lieve engel, hoe raar het klinkt, ik geloof dat het afzijn voor mijn boek goed is. Als wij bij elkaêr zijn zeg ik U alles en dat is eene altijd openstaande veiligheidsklep voor geest en poesie en alles - juist omdat wij zoo innig zamen zijn. Ik had dan ook dadelijk na ons scheiden niet kunnen schrijven en toen ik hier in Brussel begon was ik zeker 14 dagen lang van meening dat ik op en leêg was. Nu, dàt is niet waar en dáárom ben ik zoo blij en zoo vol hoop. Ik durf na wat ik zelf weet van Holland en wat v. Hasselt schrijft, toch beweren dat men mijn werk betalen zal want ik zal de lezers aangrijpen zooals ze nooit aangegrepen zijn. Zeg daarvan niets, want men noemt dat malle verwaandheid - maar ik heb een proef op mijn werk. Als ik niet gestoord word door uiterlijke dingen, schrijf ik zoo gaauw dat ik over twee dagen er niets meer van weet, dan lees ik hard op, en als iets vreemds, wat ik voor weinig tij ds maakte. welnu dat komt mij dan dikwijls heel goed voor.
Nu vraag je wat ik schrijf. Lieve engel 't is zoo'n raar boek. Voor ik begon liep ik verdrietig rond en bedacht of ik over onze positie en het infâme Gouvt aan den Koning zou schrijven, maar ik zag dan zulk een brief daar liggen en vraagde mij af wat zijn lot zou zijn? Zijn lot ware aan het Minist van Koloniën te worden gezonden, en een Minister kan zich zoo gaauw van iets afmaken. Als ik aan den minr had geschreven, krijg ik ten antwoord: ga naar Indie, de G.G. heeft het regt u te plaatsen. Welnu mijn boek is in den vorm van een karakter-roman of eene vertelling een protest tegen onze ellende. Maar ik schrijf het zoo dat het tevens eene onderhoudende lectuur wordt en dat zeer velen niet zullen gissen dat het eene officiële strekking heeft. Maar het Gouvt en de Ministers zullen het moeten opvatten als een beroep op het Nederl: volk tegen alle de beroerdheden van het bestuur. Op eens komt mij daar eene vergelijking in den zin die U de strekking zal doen vatten. Het is een protest tegen onze positie even als de hut van Oom Tom tegen de Slavernij. Het moet overal gelezen worden als lectuur van vermaak, en dat besef moet de regering dwingen er op te letten omdat men geen boek dat in aller handen is, ter zijde leggen kan als een brief. Als mijn werk goed opgenomen wordt en goed gerecenseerd, is elke gunstige recensie een bondgenoot voor mij tegen de regering en welligt doen zij dan uit vrees wat zij niet zouden doen uit regtvaardigheid. - Ik gis bijna de helft aftehebben of een derde. maar ik merk onder het schrijven dat ik stof in mijn hoofd heb voor vele boekdeelen. Hoe ik het gedrukt krijg is de vraag. maar ik hoop zóó te schrijven dat er zijn zullen die als ze het handschrift lezen, borg zullen staan voor de kosten van de eerste uitgaaf. Want ik bouw op meer uitgaven. Als nu al die hoop weêr ijdel en ongegrond is neemt dit toch niet weg dat het mij voor het oogenblik moed geeft en dat is al veel. -
A propos als gij later in de Courant iets leest van mijn tooneelstuk denk dan dat het heet ‘de bruid daarboven’ en niet ‘de eerlooze’ door Multatuli. -
Ook dáárom moest ik onder een vreemden naam beginnen, omdat mijn boek onder een vreemden naam in de wereld moet. ik zal u zeggen waarom. Er zijn vele scherpten in. Nu weet de regering en alle Indische menschen heel goed dat ik het schrijf maar het volk moet in twijfel staan of het een roman is, - wèl op waarheid gegrond maar toch verdicht en opgesierd. De zaken die ik mededeel zijn toch zóó dat men er over moet twisten òf het waar is. Niets zal mij liever zijn dan dat men het betwijfelt. Daarop kan dan gebaseerd worden het uitgeven van bewijzen, die men lezen zal zoodra het in verband staat met eene kwestie over een veelgelezen boek, maar die niemand zouden interesseren als dat boek niet was voorafgegaan. Nu, bij dat alles wat ik voorzie wil ik het aan mij houden of ik al dan niet als Dekker voor den dag wil treden. - Kortom ik heb hoop op mijn boek. Ik ben nu te veel vervuld met mijn werk om U op alles te antwoorden wat gij schrijft, lieve engel. Het eenige wat ik U verzoek is dat gij tracht u staande te houden en geen moed te verliezen. Jij komt ook in mijn boek, ik heb U juist gister avond een ondeugende streek laten uitvoeren, hoor beste beste tine, mijn tine, je bent mijn lieve hart. Och ik las je zoo graag wat voor. Ik geloof waarachtig dat er veel geest in is. Het is vrolijk, koddig, men zal hoop ik lagchen, en dan stuit men op eens op eene passage die zeer ernstig is. Ik kan het niet beter vergelijken dan dat ik het publiek iets zeer scherps ingeef in een lekker omhulsel. Mijn boek zal zóó zijn dat al werd het niet gedrukt, en alleen door Jan in manuscript gelezen, dat hij zich schamen zal over zijn vragen wat heb je gewerkt? Och ik wou je zoo gaarne voorlezen maar liever nog zend ik U het handschrift als het af is. maar beste lieve, wacht dàt nog lang niet, hoor! Ik zal zoo gaauw werken als ik kan, maar overhaasten tot slordigheid in stijl &c. doe ik niet. Mijn boek zal ook een antwoord zijn aan van Heeckeren en mevr. Bekking! Houd goeden moed. Ik hoop het Gouvt te dwingen door de publieke opinie.
Ik heb aan den heer v Hasselt geschreven. ‘Gij vraagt welligt uit discretie niet, hoe het komt dat ik zoo arm ben, zie hier copij van een brief aan D. v. T. daarin kun je 't precies lezen.’ -
Gij kunt aan Jan zeggen dat ik een boek schrijf, een roman of zoo iets de titel zal waarschijnlijk zijn: ‘de koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij.’ Ik ben zeker dat je dien titel heel gek vindt, en niet geschikt om aan lezers van een leesgezelschap te bevallen. Maar als men het leest ziet men dat die titel een satire is. De eerste regels zijn: ‘Ik ben makelaar in koffij (Lauriergracht no. 37). Het is mijne gewoonte niet romans te schrijven of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen en het werk aantevangen dat gij zoo even in de hand naamt, en dat ge lezen moet, - als gij makelaar in koffij zijt, - of als gij iets anders zijt.’
Eenige bladen verder staat er:
‘de inlichtingen die ik in die bundels vond zijn niet van dien aard dat Last & Co. (dat was de firma van den zoogen: schrijver) het nut er van voor zich alléén houden kunnen. Als dit zoo ware begrijpt ieder dat ik niet de moeite nemen zoude een boek te laten drukken wat Busselinck en Waterman ook te lezen krijgen, want wie een concurrent op den weg helpt is een gek. Dat is mijn principe en ik leef voor de firma - (Last en Co., Lauriergracht No. 37). Neen, ik zag in dat er ergens een gevaar dreigt dat de geheele koffijmarkt bederven zou, een gevaar dat alleen door de vereende krachten van alle makelaars kan afgewend worden en zelfs is het mogelijk dat die krachten daartoe nog niet toereiken, en dat ook de suiker raffinadeurs... Frits zegt dat men raffineurs moet schrijven maar ik schrijf nadeurs, en dat doen de Rozenmeijers ook, en die doen in suiker. Ik weet wel dat men zegt ‘gerafineerde schelm’ en niet ‘geraffinadeerde schelm’ maar dat komt daarvan dat men zich van een schelm zoo kort mogelijk af maakt. -
Ik geloof dat ook de suikerraffinadeurs en de handelaars in Indigo er bij noodig zullen wezen.
Als ik zoo al schrijvende nadenk komt het mij voor dat zelfs de scheepsreederijen er eenigzins in betrokken zijn, en de koopvaardijvloot...
Zeker, dat is waar, en de zeilenmakers ook, en de ministers, en de armbesturen, en de pasteibakkers en de galanteriekramers, en de scheepsbouwmeesters, en de groothandelaars, en ook die in 't klein verkoopen...
En de huisbewaarders, en de tuinlui...
't Is zonderling hoe de gedachten onder het schrijven in iemand opkomen... mijn boek gaat ook de Dominees aan, en de molenaars, en wie Hollowaypillen verkoopen...
En ook de likeurstokers, en de vrouwen, en de pannenbakkers, en wie van Staatsschulden leven, en de touwslagers en de wevers, en de slagers...
En de klerken op een makelaarkantoor, en de kinderen van al diemenschen...
En de aandeelhouders van de Nederl: Handelm:...
En alle anderen ook...
En den Koning ook!
Mijn boek moet de wereld in... daaraan is niets te doen.’
Ik geef u die passage niet als mooi maar om u een staaltje te geven van den toon van het begin slechts. Want een dertig pagina's verder komt er bijv: een passage (die ik U ook weêr niet voor zoo mooi geef, maar om te toonen hoe het afwisselt.) -
‘Geld kan men geven. Dáárvoor is te koop steen en kalk, en men kan den kunstenaar betalen die een plan ontwerpt, en den metselaar die de steenen legt,... maar niet voor geld te koop is het verdwaald en toch eerbiedwaardig gevoel (in de middeleeuwen namelijk) dat in een bouwontwerp een dichtstuk zag van graniet dat luid spreken zoude tot het volk, een dichtstuk in marmer dat dáár zou staan als een onbewegelijk, voortdurend, eeuwig gebed!’
Je begrijpt dat de makelaar in koffij dat niet zegt.
Enfin, ik heb goeden moed op ons boek. Hoor eens wees niet boos dat ik niets van de kinderen schrijf. ik dank je wel voor wat gij over hen schrijft. Dag engel dag mijn beste tine. ik moet nu wat werken. dag kind. Kus de jongens. Ik begrijp die armoede van Jan niet. Komen er geen oogsten? Vroeger sprak men altijd van tonnen. -
Ik had lust om aan Mevr. B. te zeggen dat het zedeloos is als Resident zich in eene onderneming in te knoeijen ten laste des Javaans en ten préjudice van de naasten dergenen die van zijne knoeijerij geprofiteerd hebben.