Lijst van brieven op datum
16 september 1859
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)
16 september 1859
Brief van Dekker aan Tine. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.) Het ontbrekende deel van deze brief dat van gelijke omvang moet zijn geweest, is afgedrukt naar de publikatie door Mimi. (Brieven III, biz. 58; Brieven WB III, blz. 34)
brissie: schoon, rein.
K...: Kerkhoven.
Vrijdag 16 Septr 1859. lieve beste tine! Van morgen vroeg kreeg ik uw brief van 12-13. Ik had hem al gister avond moeten hebben maar ik had gewandeld en kwam te laat aan de post die om 8 uur sluit. Over 't geheel heeft uw brief mij genoegen gedaan. De kinderen zijn wel, ik zou ze zoo graag eens zien. Maar beste kind, je schrijft niets over je zelve. Hoe gaat het met uw rug? Ik heb mijn oud vrouwtje niet weêr gevonden. misschien is ze dood. Maar wat mij betreft ik heb een geheel anderen weg ingeslagen, en ik hoop dat ik slagen zal. Je moet weten dat in Amsterdam eene scheiding heeft plaats gehad in den Holl: Schouwburg. Zekere Eduard de Vries, die vroeger de boel dirigeerde, heeft schijnt het twist gekregen met het Stadsbestuur en adverteerde dat hij voortaan voor eigen rekening een schouwburg zou openen. Het schijnt dat de voornaamste acteurs hem gevolgd hebben, althans Peters en Mevr: Kleine zijn bij hem. Ik heb uit de Courant gezien dat hij in de voormalige zaal van de fransche vaudeville liet spelen, (kassian, daar je zoo misselijk geweest bent van Edu!) maar dat de zaal zoo klein was. Na slechts 2 voorstellingen, lees ik: ‘men verneemt met genoegen dat Eduard de Vries in overleg is getreden met Eduard Stumpff (eigenaar van Frascati) om in Frascati te doen spelen, dáár is ruimte. Misschien zou dat aanleiding kunnen geven tot het verkrijgen van een geschikt schouwburglocaal, waaraan Amsterdam behoefte heeft... enz.’ In het kort er schijnt iets leven in de tooneelwereld te komen. Goed. Maar die naam van Eduard Stumpff bragt mij op een idee. Die is moet je weten R+. 't Is een knappe kerel. En daar heb ik eergister een brief geschreven aan die Heeren van t R+. Je begrijpt dat ik nog geen antwoord kan hebben. Ik schrijf nagenoeg zóó: ‘Voor 5 jaar ben ik bij u aangenomen. Ik was toen Ass-Rt. Uit principe heb ik mijn ontslag genomen, en ben nu arm. Ik zoek vruchteloos naar eene betrekking tot onderhoud van vrouw en kind. Vroeger hield ik mij uit liefhebberij bezig met letterkunde. Ik heb daar een Drama liggen, en daar ik nu zie dat de Broeder Eduard Stumpff deelgenoot wordt in eene tooneelonderneming zoude ik u verzoeken voor mijn drama te bedingen wat het waard is. Ik vraag daarbij om vergunning het te mogen zenden.’
Ik heb het netjes en duidelijk overgeschreven en laten inbinden. Als dàt lukt ben ik veel verder. Al geven ze er mij maar f 100 voor. (In frankrijk wordt fr 1000 pr acte betaald, en dan nog een gedeelte van de ontvangst bij elke voorstelling - dat heeft voor den jongen Dumas voor zijn fils naturel meer dan fr 100.000 beloopen!) al geeft men mij maar f 100, als het bevalt, zou ik voor een tweede, (waaraan ik bezig ben) meer bedingen kunnen. Tevens zal ik, wanneer het antwoord nu op mijn schrijven welwillend is, van die gelegenheid gebruik maken om hun de geschiedenis van Lebak vóórteleggen. Men schrijft in de Couranten thans veel over het slecht bestuur van Indie en over de vrees voor opstand, enz. Misschien zal het hunne aandacht trekken dat ik dat vroeger gezegd heb dan ieder ander. In 't kort, als ik nu met hen in aanraking kom zal ik beproeven mij een kring te scheppen die partij voor mij neemt.
Tracht van uwe zij de te rekken. Zoodra er maar een schijn is van eenig inkomen, hoe gering ook zullen wij trachten zamen te komen en te blijven. Ik verlang daar zoo naar. Het zou kunnen gebeuren dat als mijn eerlooze opgang maakt, die de Vries een accoord met mij sloot voor het leveren van stukken. Hij heeft noodig iets nieuws te geven om zijne onderneming aan den gang te brengen. Het zou in zijn belang zijn vis-a-vis het publiek de houding aantenemen van iemand die een onbekend talent had opgedolven. Zulk eene bezigheid zou mij zeer aanstaan. Het is niet om ons te redresseren, doch alleen om tijd te winnen en voorloopig bevrijd te wezen van dien druk van afhankelijkheid. Houd het dus gaande lieve engel, en wees niet te gaauw met het schrijven aan vH. of vdH. Ik vind dat wij moesten afstand doen van alle idee om van dien kant iets te bekomen. De kans op slagen is te gering voor de vernedering die het kost. Het eenige wat gij vis-a-vis v. Heeck. nog moest ontzien dunkt mij, is die vervelende geschiedenis van 't grootboek. Is dàt afgeloopen, laat ze dan loopen, geloof mij!
Ik had wel gewild dat het eindelijk gekomen was. Er zou reden zijn aan vH. te schrijven dat zij ne makelaars en zij ne spionnen hem even slecht dienen. Als ik de kleinigheid had, die er misschien nog overschiet zou ik hier afbetalen en dan proberen vooruit te bepalen dat ik eenige maanden crediet heb. Nu heb ik nog van niets gesproken. Als men zich brissie maakt tot op het oogenblik, zóó dat men des noods zeggen kan: als ge mijne conditie niet aanneemt ga ik heen’ dan kan men iets bedingen. Overigens is men hier zeer goed gezind voor mij en au besoin geloof ik niet dat men mij het leven zuur maken zou. Eigenlijk heb ik het hier goed! Ieder is beleefd en vriendelijk, en men doet alles voor mij met eene soort van hartelijkheid. Het eten is heel burgerlijk, maar dat lijkt mij juist, en overvloedig. Gisteren zei ik toevallig dat ik veel van uijen hield, en de vrouw had dat van den jongen gehoord, zij stuurde hem dadelijk naar mij toe om te zeggen dat ik van daag uijen kreeg. Als ik niet genoeg eet naar hun zin, laten ze mij vragen of ik iets anders eten wil. Dat is dus alles heel goed. Ook mijne kamer en mijn bed is goed. Ik heb hier een beter naam dan bij de Bekkings & Heeckerens enz.
Die Pauline van wie ik U schreef, komt hier alle dagen eten, maar daar zij verlegen is voor haar kindje, zit ze niet in de algemeene kamer. Als het dan treft dat ik ook om dien tijd eet ga ik na 't eten bij haar zitten en dan vraag ik 2 kop koffij. Een heer die dat gezien had had aan den jongen gevraagd of dat mijne maitresse was? En toen heeft dat kereltje met een soort van kwaadheid gezegd dat ik dat deed parce que cette demoiselle était très malheureuse et que Mr Dekèrrr était toujours si bon pour les pauvres gens &c.
Van de week was er een nieuwe meid, die 's avonds mijn waschwater verwisselde. Ik vraagde haar wie het haar gezegd had? De vrouw van 't huis. Ik had vroeger toen ik het kagcheltje stookte altijd vuile handen en toen dikwijls om nieuw waschwater gevraagd. Dat hadden ze onthouden. -
Als ik U zulke dingen schrijf is 't niet om zoo als Jan mij eens verweet ‘te coquetteren met mijne persoon, die zoo bemind is’ maar om U kracht te geven de inblazingen te weêrstaan van de infâme clique die mij lastert, om een pretext te hebben hulp te weigeren. Ik ben hier in dit huis zeven maanden geweest, en zeven maanden van bittere armoede. Nog lees ik de potlood aanteekeningen op den wand van de datums der aan Jan geschreven brieven, waarop geen antwoord kwam!
Geld opmaken, - door de keel jagen! Maîtressen houden. Och die arme Eugenie! -
t Is hier ook zoo koud, dat het schrijven mij werkelijk zwaar valt. Dat is een groot bezwaar. -
Je begrijpt hoe ik verlang naar antwoord van 't r+. Dat mijn stuk gespeeld zal
*worden is zoo goed als zeker, want des noods geef ik het voor niets. Als het bevalt zal men mij wel wat geven voor een tweede.
Zeker, ik heb altijd gewerkt. Maar tot nog toe heb ik geen vrucht van mijn werk. Ik ben schuldig aan de misdaad van slecht succes!
Ja, het is stomme onkunde, maar er is nog meer bij. Neem eens alles aan wat zij voorgeven van mij te denken. Geloof eens dat zij werkelijk meenden dat het waar was, en ziedaar, neem aan dat het waar is. Hoe laag is het dan om zich te vermaken met u te pijnigen, om u te ontnemen wat u overblijft, het vertrouwen op mij, uwe liefde!
Zij zeggen u gij hebt geen geld... wij geven u niet. Geen dak... wij roepen u niet binnen. Geen kleeren voor de kinderen... wij helpen er u niet aan. Gij hebt behoefte aan alles... wij geven u niets! Vraag aan den Heer!
Daar bemerken ze dat gij niet zoo arm zijt als ze meenden. U is iets overgebleven. Gij hebt liefde in uw hart, en dat houdt u staande.
Daarop vereenigen zich al die nietsgevende menschen om u aftenemen het eenige wat u restte. Men neemt het u kwalijk dat gij u verstout, iets te bezitten wat zij niet hebben, niet begrijpen. Ja, dan moet die liefde vermoord die u staande houdt, waar zij wilden dat ge gebogen waart.
En als ze zeggen, huichelaars als ze zijn, geef eerst die liefde op, dàn zullen wij u helpen, en uwe kinderen kleeden... dan liegen ze. Want je hebt het gezien, toen je mij om hun te voldoen naar Sydney zond... toen gaven ze u een aanwijzing op den Heer!
Ge dringt er zoo op aan dat ik aan Jan schrijf. Lieve beste, ik wil het doen, maar ik zie er zoo tegen op. Kunt gij hem niet even goed een en ander uit mijn brieven voorlezen? Ik ben zoo dankbaar dat gij en de kinderen nu goed voedsel hebt...
God het valt me zoo zwaar! Bovendien ik wil op het oogenblik niet vragen om naar Singapore te gaan, laat mij nu eerst wachten wat het R+ antwoordt.
Kassian, ik vrees ook dat er zoo weinig van dat geld overblijft. Chateleux, Jan, Henriette die f 20. God, God wat 'n gemartel! Uw geld is opgegaan in de Anna Pauwlona polder (dat heet gestolen door K...) dàt is in den regel. En ik die uit nood van de tantes heb geleend om mij staande te houden, met plan om het driedubbel weer te geven, en nog al geld dat zij van ons zelf ten geschenke hadden gekregen... ik ben een afzetter.
Om de soessah etc. moeten wij nu in den regel om en om schrijven. Doch ditmaal een uitzondering. Antwoord niet op dezen, althans verzend uwen brief niet, voor gij een volgenden hebt. Ik wil u weer schrijven als ik antwoord van het R+ heb.
De feesten van de Belgische onafhankelijkheid komen eerstdaags. Ik vind dat nog al verdrietig. Met geld en kalmte zou ik het graag willen bijwonen met u, maar nu niet.
Gij zegt het doet u zoo'n pleizier dat ik zoo geschreven heb over dat voorstel van v. H. Lieve beste, het was heel eenvoudig. Hoor als er questie was van welvaart voor u en de kinderen door zoodanigen maatregel, dan was er aan te denken of onze pligt niet eischte dat wij om de kinderen hoe zwaar ook een offer bragten. Dit is echter zoo niet. Hoe arm wij ook zijn, hoe bitter alles ons gemaakt wordt, is echter uwe positie en die der kinderen nog beter nu, dan als gij overgeleverd waart aan de schijnheilige hardvochtigheid van dat volk. Henriette en v. H. schreven het u immers toen gij hun hadt geschreven dat ik weg was: ‘nu, moet je werken voor de kost!’
Vaarwel lieve engel. Ik wil dubbel port vermijden. Kus mijn beste kerels. Och, ik verlang zoo naar u!