Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

30 augustus 1859

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

* 30 augustus 1859

Brief van Dekker aan Tine. (Brieven III. blz. 30; Brieven WB III, blz. 16)

Antwerpen dingsdag morgen.

Lieve beste Tine! Gister avond ontving ik den brief met de f 100. Ik had tot negen uur rondgeloopen en bij mijn tehuiskomst dien brief vindende, was ik om den inhoud, dat gij namelijk zoudt vertrekken, bitter bedroefd. Ik antwoordde haastig een paar woorden die u moeten bedroefd hebben, maar lieve engel, mijn verstoordheid betreft ù niet. Gij handelt courageus en cordaat, maar die ellendelingen die ons tot zulk een stap dwingen zijn infaam. Ik laat nu eens die hatelijkheid van v. Heeckeren etc. aan een kant, maar stuit het Jan niet u zoo naar Indie te zien gaan? Komt hem uw plan daar (hoe moedig ook) zoo schoon voor in de uitvoering? Er is een groot onderscheid tusschen het mooi-vinden van uw besluit wat de cordaatheid aangaat, en het kalm aanzien dat het gebeurt.

Gij meent te kunnen slagen. Het voorbeeld van Mevr. Dean (die hoogstwaarschijnlijk haar geld heel anders verdiende dan met lesgeven) staat u voor den geest. Daarbij komt de opgewondenheid die in een edel gemoed juist het moeijelijkste plan als het verkieslijkste doet voorkomen. Dat gij dus wilt begrijp ik, maar het is infaam van ieder die u daarin sterkt.

Vraagt gij mij nu of ik er dan tegen ben? Hoor mijn antwoord en lees dat Jan voor.

Door armoede buiten staat u en de kinderen te voeden, verlies ik alle regt van stem! Anderen, vreemden, bestemmen mijne vrouw naar Indie, ik moet zwijgen. Men beslist mij mijne kinderen aftenemen, ik moet zwijgen. Men stuurt ze naar een land waar ze juist op hunnen leeftijd niet moeten zijn, zoo wat opvoeding als gezondheid aangaat, ik moet zwijgen! Mijne vrouw die door gedurig lijden en tobben is uitgeput wordt door vreemden aan het werk gezet voor den kost, ik moet zwijgen!

Ik moet zwijgen... niet omdat ik het goedkeur, of omdat ik er in berust, maar omdat ik u en de kinderen niet onderhouden kan.

Ga dus, maar zeg aan Jan - van die anderen spreek ik niet! - dat ik het schandelijk vind, zoo misbruik te maken van mijne armoede.

Als ik u zeg: ga! dan zeg ik dat uit dwang, maar nooit zal ik het hun vergeven die mij zoo het mes op de keel zetten, die zóó misbruik maken van mijne ellende!

Er is iets opmerkelijks in die zaak die nog al in het oog valt. Het is honderde malen voorgekomen dat een gezin in het achterspit geraakt. Als de familie dan bijspringt, en er is quaestie van uit het land te gaan, dan zendt men den man weg, en zorgt zoolang voor vrouw en kinderen. Als dan die man slaagt is alles geredresseerd.

Hier heeft men er wat beters op gevonden. Ik moet niet slagen, ik moet mij niet herstellen. Noch van Heeckeren, noch van der Hucht, noch iemand die Indie kent twijfelt er aan dat ik in weinig tijds er boven op zou zijn. Wat was dus natuurlijker dan mij weg te laten gaan, als het niet te doen was om mij te krenken en te folteren, en voornamelijk om u van den hals te schuiven?

Laat men mij de helft geven van wat uwe overtogt kost, dan kan ik naar de Kaap of naar Singapore gaan, en binnen acht maanden neem ik aan u te laten overkomen! Maar dat mag niet, ik mag mij niet releveeren. Het eenigst streven is dat gij in Holland niet tot last zijt, onverschillig of gij ginds van ellende omkomt.

Ware het vertrek van mij niet het rationeelste, het eenvoudigste, het meest gewone?

Hoe komt men op zoo'n buitengewoon idee u te laten gaan?

Vraag eens aan Jan of hij uw plan niet zeer courageus vindt, of hij u niet aanbiddelijk vindt van moed? Ik ben zeker dat hij zegt: ja! Welnu, dat bewijst juist dat hij uwe taak zoo moeijelijk, zoo onuitvoerbaar acht.

Laat Jan geld leenen dat ik naar Singapore kom, laat hem u voor weinige maanden bij zich houden, dan kunt ge van Heeckeren zijn infaam aanbod in 't gezigt gooijen.

Ja, tracht bij Jan te bewerken dat ik naar Singapore kom. Dàt is de weg.

Dàt moet ieder wenschen die het goed meent en niet uit valsche zelfzucht en lage hatelijkheid u van den hals schuiven wil.

Uw goed is weg, het gaat van middag. Men zeide dat het donderdag morgen bij u zoude kunnen zijn. Die verzending was mij een zware taak. Die scheiding tusschen uwe koffers en de mijne scheen mij eene voorbode van onze scheiding.

Wat ik nu doen moet weet ik niet. Ik heb nog hoop dat Jan het infame van die handeling zal inzien en ons instaat stellen het met verachting aftewijzen. Zoo niet, doe wat gij goeddunkt,... van uwe zij de is het subliem, maar schandelijk van die ons daartoe dwongen!

Ik heb nog geen besluit genomen wat mij aangaat. Zoolang ge niets naders hoort blijf ik hier, en mogt ik weggaan dan zal ik zorgen dat uwe brieven mij nagezonden worden. Schrijf dus. Kus mijne lieve beste kinderen. Dag mijne lieve beste Tine, dag mijn arm kind die van den hals wordt geschoven, dag beste kinderen!