Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

maart 1846

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 8. Brieven en dokumenten uit de jaren 1820-1846 (1954)

terug naar lijst

6-7 maart 1846

Brief van Dekker aan Tine. Groot dubbel plus enkel vel, tot het midden der vijfde zijde beschreven. Op de zesde zijde geadresseerd: Hoogwelgeboren Jonkvrouwe Mejonkvrouwe Everdine van Wijnbergen Tjanjor. (M.M.) v. H.: van Heeckeren. - Mej. Cleerens: de dochter van de resident der Preanger Regentschappen.

Poerwakarta 6 Maart 1846.

(Vrijdag)

Mijne heele lieve Everdine! De post van heden bragt mij drie brieven, een van van Deventer, - een van Keuchenius en een van U, mijn beste. Die van van Deventer zend ik U ingesloten: gij zult uit den inhoud zien dat die benoeming voor Padang (op zijn best genomen) nog lang duren kan, maar tevens dat de Heer Pahud (Directr van Producten) mij wel wil helpen. De Heer Launij die volgens dien brief ongesteld is, is Directeur van Middelen en Domeinen en beiden zijn Leden van den Raad van Financien. De president is de Heer Ruloffs die mij altijd genegen was. Als nu die benoeming voor Padang niet geschiedt, of als de keus op een ander valt, houd ik mij toch verzekerd dat de Raad van financien wel bij eerstkomende gelegenheid voor mij zorgen zal. - Wees dus maar heel gerust, mijne lieve. De hoofdzaak is ons huwelijk, en dat gaat spoedig door, het overige is bijwerk.-

Met genoegen zie ik dat gij toch aan van der Hucht geschreven hebt, schoon het mij leed zoude doen als het U al te moeijelijk gevallen was. Bekommer U ook daarover verder nu maar niet. - Hoe het loopt, wij zullen ons weten te helpen. - Ik heb deze maand aan van der Hucht te betalen ruim f 400 - koper. Ik zal het op zijn tijd volgens mijne afspraak kunnen zenden en nu zoude het mij eigenlijk spijten als hij dacht dat ik die schuld met uw geld betaalde; - daarom hoop ik het hem te zenden voor hij aan Uw verzoek gevolg heeft gegeven.

Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord op uwe mededeeling aan de familie. - Wilt gij mij goed vertellen wat men U schrijft? Dat antwoord van v. H. vind ik al vrij stug. - Maar après tout, wat scheelt het ons -

Gij zult uit mijn' vorigen gezien hebben dat het mij zeer goed bekend was dat wij aan de Weeskamer moeten schrijven. Ik hoop aanst. maandag, antwoord van den Heer Rutering te hebben en tevens uwe geboorteacte te ontvangen, dan zal die zaak heel spoedig afloopen. Als de vereischte Acte van bekendheid volgens het ingezonden model kan opgemaakt worden, kan ik dezelve hier laten opmaken; dit wint veel tijd uit.

Ei, ei, mag ik met U tevreden zijn? - Dat is het woord niet lieve Everdine. Ik ben innig gelukkig - Ook ik zie de toekomst zoo vertrouwend tegemoet. Met Gods zegen kan er niets aan ons geluk ontbreken. Ik weet dat gij mij liefhebt, en hoe groot mijne liefde voor U is kan ik U niet uitdrukken. Weet gij wel dat wij in eene benijdenswaardige positie zijn. Ook ik zoude met geen persoon willen ruilen - Eenige jaren geleden was ik waarlijk in moeijelijke omstandigheden - Nu heeft God alles boven bidden en danken, wèl gemaakt.

Misschien is het ons voordeel wel dat er in de vervulling dier betrekking op Padang eene vertraging plaats vindt, daar misschien de Gouvr. Generl. over eenigen tijd beter aan eene voordragt ten mijnen gunste zal gevolg geven dan nu dadelijk, omdat Z.E. misschien denken zal dat ik nu mijne zonden nog niet genoeg geëxpieerd heb. Ik heb er altijd nog idee op. - Als de Gen: Directie mij voordraagt kan men die voordragt niet voorbijzien, daar het Gouvt toch zelf last gegeven heeft om bij de eerste gelegenheid op mij te letten.-

Nog altijd weet ik niet waar wij zullen intrekken. Beschouw dit echter niet als of wij niet teregt zouden komen. Het is eer een embarras de choix. Permentier heeft ons direct geïnviteerd, en ik geloof nog altijd dat de Resident dit doen zal. Buiten die twee gelegenheden zouden wij in het huis kunnen trekken dat nu voor Phitsinger gebouwd wordt. Dit laatste was préferabel aan den eenen kant, omdat wij alsdan vrij en alleen zouden zijn, maar aan den anderen kant moeten wij dan Uitgaven doen voor meubelen enz. - Die uitgaven zouden mij niet afschrikken als ik hier mijne standplaats had, maar om voor korten tijd ons interig-ten is immers onaangenaam. (Men spreekt mij weder om in de plaats van Permentier te komen, - maar ik laat er mij niet over uit. Ik wacht eerst decisie omtrent Padang.) -

Ja mijn beste, ik kijk heel vriendelijk, en niet strak, want ik heb uwen lieven brief voor mij. Gij weet niet hoe beminnelijk gij in uwe brieven zijt, - bijna zoo beminnelijk als in persoon. - Wat is liefde toch wonderlijk, - het is een heilig gevoel. Het vooruitzigt dat gij spoedig bij mij zult wezen maakt mij zoo vrolijk en opgeruimd dat ik alles met genoegen doe, en heel gemakkelijk werk. - Alles schijnt mij lief en schoon. Als het mooi weder is denk ik: wat zullen wij aangenaam wandelen’ en als het regent: wat zullen wij genoegelijk thuis zitten. Daarom doet het mij genoegen dat er nu weder wat levendigheid op Tjanjor is. Geef maar gerust toe, mijne lieve, aan Uwe eigene opgeruimdheid, en verban al wat naar droefgeestigheid zweemt. Ik ben verheugd over Uwe liaison met Mej. Cleerens. Begrijpt gij elkander goed? -

Neen, ik zal mij met niemand brouilleren. Mijn geluk maakt mij vriendelijk tegen ieder. Binnen weinige dagen zal hier iemand trouwen, - behoef ik U nog te zeggen dat ik hem benijd? - (Dat heet: zijn trouwdag, - niet zijn meisje.)

7 Maart. - Gisteren schreef ik het boven staande. Ik heb er eigenlijk niets bijtevoegen. - Den brief van Keuchenius zend ik hier ook in. - Er staat niets bijzonders in dan dat mijne kleederen af zijn, - maar ik vind het zoo natuurlijk U de brieven toetezenden die ik ontvang, opdat gij zoowat au courant raakt met mijne connexien. Die Keuchenius en de jonge Hoogeveen (beide nog jong) hebben vroeger zooveel deel in mijn lot genomen toen het mij tegenliep. - Uw boekje ‘Maximes’ is ingebonden. Ik ontvang dezelve met het andere goed.-

Verzet U maar niet tegen het uitgaan. Wie weet hoe menigmaal gij later te huis zult moeten blijven;... (denk maar aan den kleinen Louis, of hoe heette het kind ook?)

Amuseert onze Sophie zich nog al! Ik hoop het. - Vindt gij niet dat gij na de mededeeling onzer plannen om spoedig aanteteekenen, nog gerust eenigen tijd bij Obdam blijven kunt? Dat Certificaat van de Weeskamer zal niet lang uitblijven, - ik zal daarvoor zorgen, door een particulier briefje aan den Secretaris te schrijven. Hoe is de verhouding tusschen U en Mevr. Obdam? Waarschijnlijk zoude de omgang op den duur U niet aangenaam zijn, - hoe wèl zij is opgevoed (voor Indië) is toch de kloof tusschen indische en Europesche denkbeelden niet weg tenemen.

Hebt ge ook tijding van Constance? - Als gij naar P.S. schrijft vergeet dan vooral mijne groeten niet - Is Henriette wèl? - Als ik U na de post van maandag stukken heb toetezenden p. koelie zal ik daarbij voegen het aan Johan beloofde dekkleedje en tevens een model van...

Ja, lieve engel, past het wel dat gij hemden voor mij laat maken? - Zoude men daarop ook aanmerking maken? - Voor ons is het niets, wij zijn immers getrouwd, niet waar? - Maar anderen zouden het welligt onkiesch vinden - Antwoord mij daarop. - Als het zonder aanstoot geschieden kan, zal ik U een model zenden, maar ik wacht eerst uw antwoord -

Vraag aan Henriette bij gelegenheid den Eerlooze terug; ik wil dien hier door een klerk laten overschrijven.-

Dag lieve beste Everdine, zult gij wel aan mij denken? - Ik heb U heel lief, mijn vrouwtje. Ik verlang zeer naar de post van maandag. - Duizend kussen van

Uwen Eduard.

Als het U amuseert doet het mij genoegen dat ge danst, maar pas toch op dat het Uwe gezondheid niet schaadt, - men is in dit land spoedig afgemat. - Zult ge U niet forceren? -