Lijst van brieven op datum
januari 1846
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 8. Brieven en dokumenten uit de jaren 1820-1846 (1954)
* 20-22 januari 1846
Brief van Dekker aan Tine. (Brieven II, blz. 17; Brieven WB II, blz. 14). De laatste twee regels stonden, volgens mededeling van Mimi, op het adres van deze brief. De naam Grooff is een verbetering uit: Graaff.
Dingsdagmorgen 20 Januarij 1846.
Lieve beste Everdine. In een vorigen brief schreef ik reeds over eene aanstaande vacature bij de directie der Kultures. De post is nog niet vacant, maar het is zeker dat er eene vacature komen zal. Ik zal er om vragen maar slechts zeer flaauw, men moet mij toch plaatsen. Indien ik 1ste kommies bij de directie werd had zulk eene plaatsing veel voor, en ook iets tegen. De heer Couperus in wiens plaats ik komen zoude is voorgedragen tot ass. resident, dit zoude mij later ook kunnen gebeuren. Daarbij zoudt gij en de meisjes niet ver van de familie af zijn, en Buitenzorg is een gezond klimaat. Voorts komt men hier in direct contact met den Gouverneur-Generaal, etc., hetgeen goed is. Overigens heb ik altijd een afkeer van Buitenzorg gehad. Men heeft hier een nageaapten hoftoon, die al zeer ridicule is. Wat u en mij aangaat, zouden wij als wij verkozen tehuis kunnen blijven, maar voor de meisjes zouden wij toch hier en daar moeten komen en menschen ontvangen. Enfin, ik zal het aan 't lot overlaten.
Ik heb een brief van van Heijst, hij verzocht zijne groeten aan de nichtjes. Die arme jongen zit daar geheel alleen in de binnenlanden van Borneo. Ik hoop later daaraan iets te veranderen. Hij verwacht geld uit Holland en heeft mij een bewijsje gezonden om dat voor hem te ontvangen. Hij verzocht mij daarvan de helft voor mij te houden, hetgeen ik natuurlijk niet doen zal, doch men kan er zijn goed hart in zien.
Woensdag 21 Januarij. Mijn verblijf hier is natuurlijk niet zeer aangenaam. Crone is goed maar dom en de weinige jongelui die hier komen zijn niet van dien aard dat ik daarmee een genoegelijk verkeer kan aanknoopen. Ik noem ieder ‘mijnheer’ tot het geringste klerkje toe. Men zal mij stijf vinden, maar ik kan er niets aan doen. Ik schaak, lees en schrijf, en 's avonds is het nu en dan kaartspelen, waarbij ik vrij distrait ben.
Zoodra ik mijn besluit ontvangen heb, zal ik beslissen of ik naar Batavia gaan zal. De Gouverneur is nog altijd van huis. Indien hij komt weet ik nog niet of ik mij bij Z.E. zal aanmelden; eigenlijk heb ik niets te vragen.
In de Courant van heden staat een gouvernementsbesluit dat nog al forsch is. De gouv.-gen. heeft den bisschop Grooff met nog vijf andere geestelijken gelast binnen veertien dagen de kolonie te verlaten, omdat die Heeren zich te veel lieten voorstaan op hunne geestelijke waardigheid. Dat zal in Holland éclat maken onder de catholieken! Als ik de courant magtig kan worden, zend ik dezelve hierbij. Wil mijne Eefje die terug zenden?
Ik heb nog geen koelies voor mijn goed kunnen krijgen. Doch daar ik den ganschen dag te huis zit heb ik weinig noodig, en Crone heeft, zoo als behoort, zijne kleederen ter mijner dispositie gesteld.
Lieve Everdine, ik heb u zoo met al mijn hart lief. Alles wat niet van u is staat mij tegen, alles verveelt mij. Ik was vroeger onder jongelui nog al vrolijk, dat is geheel over. Het is mij niet de moeite waard mede te spreken. Crone zegt ook dat ik zeer veranderd ben bij vroeger, en dit is waarlijk goed. Ik wil en mag geen genoegen hebben buiten u.
Dezen nacht en den vorigen heb ik gedroomd. Gister nacht werd ik op eens klaar wakker, hetgeen mij als ik geheel wel ben nooit gebeurt. Ik meende zeer hard te hooren roepen: Teddy! In Holland noemde Jan mij altijd zoo, in plaats van Eduard. Ik heb u al eens meer geschreven dat alle menschen eenigzins bijgeloovig zijn. De meeste willen het maar niet bekennen omdat de geest der eeuw wil dat men den esprit fort uithangt. Onthoud dit nu eens, lieve Everdine, dat ik meen in den nacht van 19-20 Januarij door mijn broeder Jan geroepen te zijn.
Van nacht droomde ik dat gij mij schreeft dat gij het besluit hadt ontvangen van 11 Januarij en dat gij om die f1.20 te betalen aan van Heeckeren geld hadt gevraagd, expres om hem te doen zien dat gij geene rancune tegen hem hadt.
Ik ben nog altijd zenuwachtig en niet zonder hoofdpijn. Ik heb mij dat vertrek van P.S. wat sterk aangetrokken, en het heeft mij geen goed gedaan dat ik mij zoo bedwongen heb. Ziek ben ik echter niet, en daar ik nu hier zeer stil en zonder aandoeningen leef, zal dit alles wel weer in orde komen. Zonderling is het hoe die grief op mijn gestel gewerkt heeft. Het komt omdat ik nog niet gewoon ben mij in te houden. Later zal dat wel beter gaan.
Ik ben hier bijna nog niet de deur uit geweest. Ik zal mij morgen ochtend vroeg laten wekken om te gaan wandelen. De environs zijn hier heerlijk.
Ik heb diep medelijden met van der Hucht, maar dit neemt niet weg dat hij wonderlijk handelt. Ik heb daarvan weder een voorbeeld gezien dat mij vreesselijk hindert. Van Heijst had ca. fl. 25 schuld aan den chinees op Tjitjoeroek; op Batavia sprak hij mij daarover, hij kwam geld te kort om dat te betalen. Ik zeide dat ik daarvoor zorgen zoude; daar ik het echter ook niet ruim had, en reeds meer voor van Heijst had betaald, gaf hij mij een zadel met toebehooren, dat ruim de waarde van die fl. 25 had, en hetwelk hij op P.S. had achter gelaten. Daar ik reeds twee zadels had, vraagde ik of v.d. Hucht dat wilde overnemen, hetgeen aangenomen werd op conditie dat de schuld aan den chinees oogenblikkelijk zoude betaald worden, om den goeden naam van v. Heijst te sauveren. Toen ik in October van Parakan Salak te Tjitoeroek kwam, klaagde die Chinees dat v. Heijst weggegaan was zonder hem te voldoen. Dit hinderde mij, ik schreef een briefje aan van der Hucht waarin ik hem aan zijn verpligting (dit was het immers, want hij had het zadel terdege aangenomen) herinnerde, en hem verzocht den chinees die dat briefje bragt, terstond te betalen, en ik was daar zoo zeker van dat ik den Chinees mijn woord gaf dat hij bij de bezorging van dat briefje terstond geld zoude krijgen. En jawel! V.d.H. heeft het briefje gehouden, en geen duit betaald. Is die handelwijs solide? Ik zeg neen. Ik had nu, zooals gij weet geen geld bij mij, maar ik zal zoodra ik mijn wachtgeld over dezen maand ontvang het geld aan den chinees zenden, want ik had v. Heijst beloofd daarvoor te zullen zorgen. Van der Hucht kan niet voorwenden dat het vergeten is, want hij heeft mijn briefje ontvangen, en het zadel dagelijks gezien. Het viel nogal in het oog daar er koperen stijgbeugels van een vreemd model bij waren waarover dikwijls gesproken was.
Donderdag. Mijn besluit heb ik nog niet ontvangen; men heeft het naar Krawang gezonden en vandaar waarschijnlijk naar P.S. Daar het zoo lang duurde heb ik nog eens bij den heer van Delden geinformeerd die ook bij de secretarie werkzaam is. Ik heb daarop inliggend antwoord gekregen. Gij zult daaruit zien, mijne lieve, dat de zaak vrij goed staat. Komt nu de vacature bij de Directie der Kultures spoedig, dan vraag ik daarom, zoo niet dan wacht ik geduldig op de voordracht van de Gener. Directie. Eigenlijk moet ik volstrekt geene démarches doen. Men moet mij plaatsen. Wat ons vooruitzigt aangaat ben ik waarlijk tevreden. Het kan niet lang meer duren. Alleen voor het oogenblik ben ik zoo verdrietig. Op Krawang wist ik waarom ik van u verwijderd was, en daar konde ik ten minste den tijd bereke-nen dat ik u zoude wederzien. Ik wenschte wel dat de heer Couperus nu maar spoedig benoemd werd, ik geloof wel dat ik eenige kans zoude hebben. Het tractement is f300 en de vooruitzigten voor den vervolge zijn zeer goed. Daarbij behoefden wij geen verre reis te maken, en ik zoude er voor zijn, eerst een paar maanden kamers in het logement te nemen dan konden wij ons op ons gemak inrigten en naar een goed huis omzien. Henriette en Sophie bleven dan ook in een soort van wereld.
Ik ben vandaag heel wel en heb slechts weinig hoofdpijn. Uwe tandpijn hindert mij meer, lieve Everdine. Hoogstwaarschijnlijk zal ik hier wel salie kunnen krijgen. Ik zal er dezen middag werk van maken.
Ik ben regt blij voor Karel Holle, ik blijf evenwel bij mijne opinie dat hij op een bureau en in gouvernements dienst moet. Als ik hier 1ste kommies mogt worden hoop ik daarop later terug te komen. Groet die lieve Mevrouw Holle toch vooral voor mij. Van Delden raadde mij aan toch nog eens te vragen om eene gedeeltelijke terugbetaling dier gelden. Ik denk er over.
Dat ik mijn goed nog niet heb kunnen laten halen doet mij in zekeren zin genoegen. Het is mij alsof ik nog niet voor vast hier ben zoolang mijn goed daar is. Ik ga niet uit en heb dus geen kleederen noodig.
Wat duurt die ziekte van den heer v.d. H. vreesselijk lang. Ik ben daar zeer ongerust over. Komt gij wel bij hem in de kamer?
Het is natuurlijk dat er een verdrietige toon heerscht, en toch, was ik maar daar!
Donderdagavond. Ik heb heden middag den jongen naar dokter Toussaint gezonden met een briefje. Er was bij Zed. geen salie meer. Op het oogenblik is hij naar dr. Swaving. Ik hoop daar beter te zullen slagen. Vaarwel, lieve beste Everdine, geloof dat ik u onuitsprekelijk liefheb.
De courant en de salie gaat hierbij. Ik ontvang daar op het oogenblik nog een brief van u, maar de koelie wil weg.