Lijst van brieven op datum
november 1845
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 8. Brieven en dokumenten uit de jaren 1820-1846 (1954)
* 20-22 november 1845
Brief van Dekker aan Tine. (Brieven I, blz. 263; Brieven WB I, blz. 171) Het woord: gantang (= 3 kg) is een verbetering uit de drukfout ganlang.
Poerwakarta 20 Nov. 1845.
Kijk, meisje lief, daar heb ik een enkel vel postpapier weten magtig te worden, en ik heb het terstond gebruikt voor een brief aan uwe grootmama. Is dezelve goed? Ik ben bevreesd dat gij vinden zult dat ik wat stijf heb geschreven. Als mijn brief geen genade vindt in uwe oogen geef ik u vrijheid er papillotten van te maken. Hei daar, ik vergeet daar dat onze meisjes geen krulmakende driehoekjes meer noodig hebben, omdat de Natuur zelve tegenwoordig... neen, ik verzin mij weer, ik meen omdat men het nu mooijer vindt om het haar in den vorm eener kippenvlerk tegen de slapen van het hoofd te plakken. Petrarcha speelde zoo gaarne met de krullende lokjes zijner Laura, elke kronkel harer haren gaf hem een dichterlijk idee, dat wel beschouwd ook een soort van kronkeling of krul is. Lieve hemel, hoe zoude de poeet van Italie het gemaakt hebben als hij zijne denkbeelden uit het vastgelijmd coiffuur onzer dagen had moeten scheppen? Maar om van de Natuur, de papillotten en Petrarcha weder op den brief aan uwe grootmama terug te komen, is hij goed, kind? Zoo neen, dan zal ik een anderen schrijven, vertel mij maar hoe gij het verkiest, zoolang wij nog niet getrouwd zijn zal ik u gehoorzamen; later krijg ik mijne autoriteit die mij van rechtswege toekomt, wel terug. Lieve meid, ik beklaag u. Wat heb je begonnen, neem uw woord terug, want je zult vreesselijk onder de plak zitten. Wat hebt gij toch misdaan, dat ge u zoo goedwillig in slavernij begeeft? Gij zult wat met mij te stellen hebben. Nu reeds wacht mijne garderobe met verlangen naar eene zorgende hand, en als wij eens zoover zijn bemoei ik mij met niets meer. Je bent wel een beetje al te goed, dat ge u gaat inlaten met mijn boeltje en dat alles voor twee kussen daags, als het heel mooi weer is, drie, waarvoor gij bij slot van rekening geen gantang rijst koopen kunt. Laat u waarschuwen nu het nog tijd is, gij hebt nog niets geteekend en kunt nog retracteren. Tot nader order zal ik het er echter maar voor houden dat alles voor eerst op den ouden voet blijft. Ik ben er nu een beetje aan gewend om u een paar maal 's weeks een verhandeling op te dragen, en gewoonte is een tweede natuur. Gij blijft dus mijn meisje uit eene tweede natuur, omdat gij toch de eerste natuur die in uw krullen zit, vastgeplakt hebt.
Ik heb eene vrolijke bui. Ik zend u zoovele bewolkte regenachtige brieven dat ik het billijk vind u ook van mijne zonneschijn te doen profiteren. Warm u dus terdege aan den gloed mijner opgeruimdheid, morgen bibbert gij (wat een mooi woord!) misschien weder in de koude eener verdrietige stemming. Om u te plagen wil ik in dezen geheelen brief geen enkele maal zeggen dat ik u lief heb, want ge mogt maar grootsch worden.
Ik wil dan beginnen dat ik u hartelijk... (lief heb, denk je? Neen kind!) dat ik u hartelijk er voor bedank om nog langer zooveel briefport voor u uit te geven. Bijna alle postdagen weer, dat loopt er over heen; men moet of heel rijk of heel verliefd wezen om dat vol te houden. Intusschen kan ik niet ontkennen dat ik toch wel een beetje verlangend ben naar de post van morgen, want die brengt mij zeker iets van mijne lieve... Cateau die mij beloofd heeft terstond van Batavia te zullen schrijven.
Om niet te jokken moet ik hier dadelijk bij zeggen dat het goede kind mij moeijelijk van Batavia schrijven kan, omdat zij nog altijd op Poerwakarta is. Ik moest toch wat zeggen om op dat ‘lieve’ te laten volgen.
22 November. Ik heb eenen brief van mijnen vader ontvangen, kort maar hartelijk. Men beklaagt zich in Holland over mijne traagheid in het schrijven. Voortaan zal dit beteren, omdat ik in den vervolge vrolijke tijdingen zal hebben mede te deelen, niet waar mijn bruidje? Vroeger als ik zoo verdrietig was, liet ik hun niet gaarne den last mijner onaangename stemming dragen. Voorts meldt mij mijne schoonzuster dat zij binnen weinige dagen hoopt te verlossen en dat het, als het een zoontje is, Eduard heeten zal. Vindt gij dat niet lief van hun. Ik heb mijn broeder bedankt voor die attentie waarvoor ik heel gevoelig ben. Ik zend u den brief van mijn broeder met den daarbij gaanden halven brief van den heer Van Leeuwen uit Utrecht, waaruit gij zien zult dat Mine een weinig beter was dan te voren. Hoop op herstel is er echter niet. Mogt zij het slechts tot de tehuiskomst van Jan volhouden, anders zal hij radeloos wezen. Met het denkbeeld dat zij sterven moet is hij eigen, maar hij had het nog niet opgegeven haar terug te zien, al was het slechts één uur lang!
Ten slotte heeft mijne eigene zuster mij een allerliefsten brief geschreven. Ik heb haar ook in 't bijzonder geantwoord, alweder meest over u natuurlijk.
Nu, heele lieve, ik geef u van allerlei te lezen, mijn eigen brief deugt het minste. Ik weet dit wel, maar denk dat ik geen brief van u heb gekregen, en dus niet heel erg te spreken ben. Ik heb u heel lief, mijn lief meisje, zult gij veel aan mij denken? God beware u, mijne Everdine
Uw Eduard.