Millioenen-studiën

feuilleton van m. dat van 5 mei tot 29 juli 1870 in Het Noorden verscheen. Deze bijdragen waren aanvankelijk opgezet als deel i van de rubriek ‘Langs velden en wegen, Reisindrukken van Multatuli’, die in dit dagblad voor onbepaalde tijd zou gaan verschijnen. Het dagblad staakte echter plotseling de rubriek. In 1870 publiceerde De Locomotief onder de titel ‘Uit Multatuli's leven’ een gedeelte van de Millioenen-studiën (*De Locomotief).

Tussen 1871 en 1873 werden de bijdragen in vier afleveringen onder de titel Millioenen-studiën, in boekvorm uitgegeven bij *J. Waltman Jr. te Delft. In het voorbericht bij deze uitgave schrijft m. dat Het Noorden zijn bijdragen niet langer plaatste ‘omdat de lezers van die courant, volgens de verzekering van de redactie “er niets van begrepen”’. ‘Ik hoop ditmaal gelukkiger te zyn’, voegt hij hieraan toe (vw v, p. 9). In Idee 810 schrijft hij over het afbreken van de rubriek dat het ‘een duidelyk blyk [is] dat ik de kunst niet versta my behoorlyk uit te drukken. Daarop moet ik my dus toeleggen’ (vw iv, p. 529).

Vooral de voltooiing van het boek heeft m. veel moeite gekost, gelet op het feit dat het pas gepubliceerd werd nadat inmiddels zowel de vierde als de vijfde bundel Ideeën verschenen waren. De volledige Millioenen-studiën zijn dus geschreven tussen april 1870 en september 1873. Ze zijn opgenomen in vw v, p. 7-324.

Tijdens m.'s leven verscheen bij J. Waltman Jr. een tweede druk in 1878. Vertalingen kwamen pas na zijn dood uit: in 1899 verzorgde Alexandre Cohen een Franse vertaling, in 1900 en in 1902 verschenen Duitse vertalingen van resp. Wilhelm Spohr en Karl Mischke.

De auteur wordt aan het begin van het verhaal door Fancy door het valluik van de bouwval van de *Sonnenberg in de diepte geworpen (als in een hellevaart), waar hij terechtkomt bij de kobolden en *gnomen in het onderaardse rijk van keizer Adolf van Nassau (*Adolf van Nassau 1). Hij heeft veel geld nodig voor het bezoldigen van onderwijzers in natuurkunde, het wegruimen van rivierdijken, het uitwissen van grenzen enz. Aan Adolf vraagt hij hem door de gnomen te laten onderrichten in de kansberekening. De grondige analyse van een speelbank en haar bezoekers, als afspiegeling van de hele maatschappij (*microkosmos), vormt de kern van de Millioenen-studiën. m. toont aan dat de speelbank met vaste regels werkt die ieder kent. Handelingen op de beurs of in de handel - als beeld van de maatschappij zelf, de macrokosmos - zijn veel onzedelijker, aldus tracht hij duidelijk te maken in de hoofdstukken ‘Vieux-Delft’ en ‘Foei!’. Daarnaast bevat het boek allerlei geestige zijsprongen over ‘vragen van de dag’. In het laatste hoofdstuk komen alle personages uit de vorige hoofdstukken op de schrijver af om hem rekenschap te vragen en hem verwijten te maken, waarop ter afsluiting een nieuw miljoenenplan ontwikkeld wordt: advertenties op treinbiljetten (*advertenties op spoorkaartjes). Dit werd het moeizaam gevonden slot van het boek. m. aarzelde zelfs met het prijsgeven daarvan uit angst dat anderen zijn plan zouden overnemen (cf. brief aan G.L. Funke van 4 september 1873, vw xvi, p. 156-157).

Verleende in de Minnebrieven Fancy een intuïtief inzicht de maatschappelijke problemen, in de Millioenen-studiën is het *Logos die het berekenbare bewijs van valse moraal en hypocrisie in de maatschappij geeft. De auteur, voor wie Logos en Fancy nu samenvallen, kan door het ‘practische’ spoorwegplan deze misstanden wellicht verbeteren.

Een beoordeling van Millioenen-studiën door *J. Versluys in Het Schoolblad van 23 november 1873 (vw xvi, p. 306-310) beantwoordde m. met een dankbetuiging onder de titel ‘Geen anti-kritiek’, die op 9 december 1873 in datzelfde tijdschrift verscheen (vw xvi, p. 336-340):

‘De door dien heer gemaakte aanmerkingen zullen my, by herdruk, welkome stof leveren tot een nieuw hoofdstuk. Ik ben hoogmoedig genoeg, om my vereerd te achten door zyne terechtwyzingen, en het doet my leed dat de beschikbare ruimte hem niet toeliet uitvoeriger te zyn’ (vw xvi, p. 336)

Aan Versluys schrijft m. verder:

‘Wat bedoelde dan de auteur met die Millioenen-Studiën? Och, misschien 'n bydrage tot de waarheid dat “alles raakt aan alles.” Cyfers aan poezie, 't (zoogenaamd) lage aan 't (zoogenaamd) hooge. 't Is me waarachtig onmogelyk m'n opmerkingen te splitsen in “logien.” Taal, botanie, geschiedenis, poezie, alles raakt aan elkaar.’ (30 november 1873, vw xvi, p. 321)

In Idee 989 (vw vi, p. 230) reageert m. op een (anonieme) recensie van de eerste aflevering van de Millioenen-studiën in de nrc van 31 december 1871 (vw xiv, p. 672). De auteur prijst in deze recensie de stijl en het vernuft van m. die menig bladzijde tot een ‘juweeltje’ maken, maar levert kritiek op diens opmerkingen over de politiek, die ‘gelukkig in noten onder de tekst’ staan. Verder schrijft hij over m.: ‘Scherp kan zijn geest zijn, dol kan hij doorslaan, dwaas kan hij redeneeren - maar prettig, vermakelijk, boeiend is hij altijd’. m. reageert cynisch op de zinsnede ‘dol kan hij doorslaan’ en op de kritiek op zijn passages die over de politiek handelen.

*De Locomotief *Demmin

(Lit. R. Leroy, ‘De structuur van “Millioenenstudiën”’, in: Tijdschrift voor levende talen, jrg. 28, 1962, p. 405-409; Peter King, Multatuli, New York, 1972, p. 117-128; Eep Francken, De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker, Amsterdam, 1990, p. 231-239)