Sonnenberg

ruïne van een oud kasteel van de graven van Nassau, noordoostelijk buiten Wiesbaden, halverwege de weg naar Rambach. De gerestaureerde toren was via een trap van 116 treden te beklimmen. De Sonnenberg wordt beschreven in het tweede hoofdstuk van de Millioenen-studiën, getiteld ‘Staccata, de auteur en andere ruïnes’ (vw v, p. 17 e.v.). Hierin brengt de schrijver voor het eerst sinds veertien jaar een bezoek aan de gerestaureerde ruïne. In het derde hoofdstuk, getiteld ‘Onder de grond’, bekijkt hij de toren. Dan wil hij vertrekken:

‘Maar juist toen ik, weergekeerd op de eerste verdieping, myn voet wilde zetten op 't aangeplakt bordes, riep Fancy my terug. Ze lichtte het valluik op - handiger dan de pórtjeh, voorzeker! - wees met de ene hand naar de donkere diepte, greep met de andere my fors aan, en smeet me er in. In de diepte, o belangstellende lezer, maakte ik een aanvang met de Millioenenstudiën, waarvan ik u de resultaten wil mededelen.’ (vw v, p. 35-36)

In de diepte bevinden zich de *gnomen en Meester Adolf, van wie hij leert over staat- en staathuishoudkunde, alles over ‘alles in alles’ en de kansberekeningen van de roulette.

(Lit. B.P.M. Dongelmans, ‘Een wandeling met Multatuli’, in: Over Multatuli, 1988, nr. 20, p. 5-13; een tekening van de Sonnenberg door Carel Vosmaer is opgenomen in Nop Maas, De literaire wereld van Carel Vosmaer, 's-Gravenhage, 1989, p. 115)