Advertenties op spoorkaartjes
middel om ‘waarde te scheppen’, m.a.w. om veel geld te verdienen, uiteengezet in het slot van de Millioenen-studiën (vw v, p. 302-304).
m. bedacht het plan om op spoorkaartjes betalende reklame te laten plaatsen. In 1873 benaderde hij hiervoor regeringen van maar liefst 59 landen (aanvankelijk d.m.v. handgeschreven brieven, later d.m.v. een gedrukte circulaire) alsook een vijftigtal dagbladen over de hele wereld (vw xvi, p. 150-153). De publikatie van Millioenen-studiën moest als patent fungeren; met de inkomsten hiervan zou m. zijn plan om Java te redden ten uitvoer kunnen brengen:
‘Als Spoor-kaarten-inventie niets opbrengt, bedenk ik iets anders. Ik moet geld hebben, veel en spoedig. Anders wordt America en verder gespuis uit de heele wereld baas op Java!’ (brief aan S.E.W. Roorda van Eysinga d.d. 16 september 1873, vw xvi, p. 188).
Reacties kwamen er van de regeringen van Engeland (vw xvi, p. 155), Saksen-Weimar (p. 175-176), de Verenigde Staten (p. 191-192), Baden (p. 197), Oostenrijk (p. 246) en België (p. 358-359). Alle regeringen reageerden echter afwijzend op het voorstel.
Jaren later schrijft m. aan Marie Berdenis van Berlekom dat hij een brief van spoorwegingenieur B. de Jong heeft ontvangen, die hem meedeelde dat het plan thans in Italië veel geld oplevert. Hij vervolgt:
‘Welnu, ik zeg over 10 jaar zal 't overal ingevoerd zyn en honderdduizenden opbrengen! Het doet me genoegen omdat het den stempel zet op m'n beweren dat de ware poezie zich grondt op werkelykheid en dus praktisch is.’ (29 juni 1886, vw xxiii, p. 625)