Logos

(de Rede; in het Nieuwe testament het Woord, Christus als vleesgeworden scheppende gedachte Gods; in wijsgerige zin de immanente goddelijke rede) treedt als personage op in de Millioenen-studiën. Zoals in de Minnebrieven *Fancy een centrale rol speelt en de ontknoping van het verhaal levert, zo speelt Logos die rol in de Millioenen-studiën. Het is Fancy zelf die daarvoor zorgt: zij smijt de auteur in de ‘donkere diepte’ (vw v, p. 36; *Sonnenberg) waar hij de werking van Logos krijgt uitgelegd. De ontknoping van de Millioenen-studiën, het ‘practische’ spoorwegkaartjes-plan (*advertenties op spoorkaartjes) blijkt door Logos ingegeven te zijn. De auteur herkent in hem eerst Fancy, maar krijgt tot antwoord: ‘Hm!. M'n eigenlyke naam is Logos’ (vw v, p. 301). Eep Francken definieert in zijn De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker (Amsterdam, 1990) Logos als de ‘gedetermineerde oorzakelijkheid’ (p. 232) en de relatie Fancy-Logos als ‘de synthese van verstand en gevoel, rede en intuïtie’ (a.w., p. 240). Met deze laatste opmerking - de moeizame samenkomst van Fancy voorgesteld als de Moezel en Logos als de Rijn - is dan ook het centrale thema van de Millioenen-studiën getroffen, wat door m. al in zijn ‘Menuet voor Rijn en Moezel’ (vw v, p. 13-16) wordt aangegeven. (nawoord van J.J. Oversteegen bij de Salamander-uitgave van de Millioenen-studiën, Amsterdam, 1984, p. 291).

In een noot bij Idee 175 schrijft m. over de logos:

‘Ziehier alzo het woord by uitnemendheid, de logos: er is. Ik meen hierin den besten grondslag voor wysbegeerte te vinden, den stevigsten, den enigen (...) Wat overigens myn aandringen op 't begrip Logos betreft, het kan slechts worden afgekeurd door hen die zich niet schamen onwel te zyn met logiek, een woord dat daarvan is afgeleid. Het is niet voor dezulken, dat ik in myn Millioenen-Studiën een verbeterde vertaling voorsla van Johannes i vs. 1: “In den beginne was de Rede, en de Rede was by God, en de Rede wás God.” Kan het duidelyker? De theologen hadden den moed niet, dien tekst onvervalst onder 't volk te brengen. Ik daag hen uit, myn vertaling te bestryden.’ (vw ii, p. 683-684)

m. dringt herhaaldelijk aan op de ‘Godsdienst der Rede’. Bijv. in de derde bundel Ideeën (Idee 541-928, vw iv, p. 313-720) en in het hoofdstuk ‘Het Tableau’ van de Millioenen-studiën (vw v, p. 128-158).

In Over Specialiteiten schrijft hij:

‘In gemoede tracht ik het gezond verstand te dienen. De Rede is myn godin. Waar ik haar zie miskennen, bloedt my het hart. Niets natuurlyker alzo, dan dat ik alles haat wat tot die miskenning aanleiding geeft, of daartoe meewerkt. Onder de bondgenoten van redeloze Ongodsdienstigheid vinden we steeds in de voorste gelederen: fraze, spreekwoord, zegswys, manier van spreken, dicton, citaat, zaag en deun... altemaal adjudanten van den leugenduivel, misbruik van het Woord - van den Logos-, zonden tegen de H. Geest der Waarheid, Godslastering.’ (vw v, p. 492)

In een notitie in handschrift hierbij verwijst m. naar bovengenoemd hoofstuk in de Millioenen-studiën, ‘waar de eredienst wordt aangeprezen, dien men verschuldigd is aan 't Gezond Verstand’. Hij vervolgt:

‘Ook 'n groot deel van den derden bundel Ideeën is aan dat onderwerp gewyd. Ik zal hier immers niet behoeven te waarschuwen tegen 't vereenzelvigen van den godsdienst der Rede waarop ik aandring, met de zotternyen die daarover tydens de eerste franse Republiek in omloop waren? Iets minder overbodig misschien is het wyzen op Idee 277, waar gesproken woord van het, met de Rede volkomen identische goede.’ (vw v, p. 661)