Fancy

(E. fantasie) de muze van de dichter, die zich in de loop van m.'s werk ontwikkelde tot de noodzakelijkheid, de drijvende kracht achter het zoeken naar de waarheid. Ze wordt aangeroepen in de *Minnebrieven: ‘Profetes, vestale, wichelaarster, sybille, Egéria of Rafaëls zuster, waar zyt ge, waar woont gy?’ (vw ii, p. 23).

Fancy uit de Minnebrieven is geïnspireerd op *Sietske Abrahamsz. Fancy's moeder is, evenals Sietskes moeder, overleden en haar vader is, evenals Sietskes vader, hertrouwd. Fancy schrijft over haar ouderlijk huis:

‘Myn moeder is dood, en myn vader hertrouwde omdat een vrouw zoveel gemak geeft in 't huishouden. Myn stiefmoeder is een brave vrouw, en dat spyt my zeer, want ik zou 't gemakkelyker vinden over ondeugd dan over braafheid te klagen, omdat ieder zo party trekt voor braafheid. Nu verlies ik 't altyd, als ik zeg dat ze my 't leven zo vervelend maakt. Nooit heeft iemand voor haar een weefgetouw uitgevonden. Zy breit, breit, breit... altyd breit ze, en den overigen tyd knoopt ze en haakt ze. Maar de uren die zy daarna vry heeft, besteedt ze aan anti-makassars voor de watersnood-lotery, en in verloren ogenblikken stopt ze kousen. Ik heb nog vergeten te zeggen dat zy ter afwisseling kanapékussens borduurt met kraaltjes’ (vw ii, p. 53-54)

En verder:

‘Lieve moeder, heb ik vaak gezegd, we hebben kousen te veel, en gyzelve draagt maar één japon tegelijk. Wy gebruiken weinig pommade, en dus die anti-Makassars... Bovendien, wij zitten altyd “fatsoenlijk” recht... nooit raakte ons bezoedeld hoofd de kussens van de sofa... (...) En 't zyn brave mensen, myn ouders! Spreek geen kwaad van hen. Myn vader slaat geen preekbeurt over van Ds Meyboom, en betaalt prompt zyn rekeningen. Doe hem dat na als ge kunt. En myn moeder is inderdaad kerks en fatsoenlyk, maar...’ (vw ii, p. 55-56)

Over zichzelf schrijft zij:

‘Ik begryp myn leven niet. In keepsakes en muzen-almanakken is een meisje iets liefs, iets belangryks, iets poëtieks. Ik bén een meisje, en voel me onlief, onbelangryk en volstrekt niet poëtisch. Waar ligt dat aan?’ (vw ii, p. 55)

G. Stuiveling schrijft in Een eeuw Nederlandse Letteren (Amsterdam, 1941, p. 109) over Fancy: ‘In Fancy tenslotte worden drie wezens één: De Muze, het inspirerende meisje, en ditzelfde meisje in haar alledaags bestaan. Het verwisselen van deze drie verschijningen schept de vreemde humor van dit persoonlijke boek’.

Fancy, de verpersoonlijkte fantasie, treedt ook op in de *Woutergeschiedenis. Oorspronkelijk was het de bedoeling dit verhaal onder de titel ‘Fancy’ te laten publiceren, zoals op de omslag van de eerste druk van de Minnebrieven staat aangekondigd. In een brief aan J. van Lennep d.d. 8-9 februari 1860 (vw x, p. 210-213) schrijft m. dat hij aan een boek, ‘Fancy’ getiteld, werkt. Stuiveling schrijft dat dit waarschijnlijk het begin van de Woutergeschiedenis is (vw x, p. 210). Hierin treedt Fancy (of Fanny) voor het eerst op wanneer Wouter staat te dromen bij de twee windmolens:

‘Fancy... wat meen je daarmee? Heet je Fancy? En... wat is dát... heb je vleugels? Ja, “d'Morgenstond” en “den Arend” waren ineengesmolten, hadden vleugels, en heten Fancy. Fancy nam Wouter op, en voerde hem mee. Toen ze 'm weer neerzette op de brug, was 't al lang donker.’ (Idee 384, vw ii, p. 557)

In de ‘Brief van Max Havelaar aan Multatuli’ lezen we over Fancy:

‘Zy was myn ideaal, myn blyde boodschap. (...) Fanny,- ik noemde haar “fancy”, - fancy begreep my zo goed. (...) wy dachten samen aan onsterfelykheid en wederzien (...) Voor een spekslagerswinkel hingen twee varkens. Ze hingen daar opengespalkt, bloederig en nog bloedend, nog rokend. (...) dat varken kuste het kleinere dat naast hem hing! Ik heb het gezien! Zó had ik Fanny gekust! Ernstig, weemoedig, treurig, met gebogen hoofd,- zó had ik Fanny gekust! (...) En er gingen meisjes voorby, die lachten. Maar toen ik afscheid nam van “fancy”, noemde ik haar Fanny, zoals ze thuis genoemd wordt door haar ouders en broeders, die haar niet kennen. Ik had “fancy” verloren voor langen tyd.’ (vw i, p. 459-461; ook gepubliceerd als Idee 527, vw iii, p. 337-338)

J.J. Oversteegen noemt Fancy in De Redelijke Natuur (Utrecht, 1987, p. 30), naar analogie van m., ‘hooge fantasie’. Via die ‘hooge fantasie’ èn de rede tracht m. het logische en exacte met zijn werk te achterhalen.

Volgens Eep Francken wordt Fancy tenslotte in de Millioenen-studiën de synthese van verstand (*Logos) en gevoel (De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker, Amsterdam, 1990, p. 240). Fancy is de drijvende kracht achter m. Op 29-30 juli 1863 schrijft hij hierover:

‘Toen ik trouwde, heb ik Everdine natuurlyk gewaarschuwd voor myn fancy. Zy begreep alles, en had er my lief om. (...) Altyd verzoende zy my met myn fantaisie, als weêr de “kapel was neêrgevallen in 't dagelykse spoor, en daar vertrapt door een ezel.”’ (vw xi, p. 181-182)