Ideeën
Tijdens het schrijven van Over vryen arbeid vatte m. het plan op om zijn toekomstig werk in de vorm van bundels Ideeën te gieten, waarin elk Idee afzonderlijk genummerd zou worden. Deze vorm maakte het mogelijk om verschillende onderwerpen (godsdienst, politiek, filosofie, onderwijs, kunst etc.) kort dan wel lang te bespreken (zonder hierover direct het laatste woord geschreven te hebben: hij kon er in volgende Ideeën op doorgaan), èn om direct op actuele zaken te reageren. Ook voor aforismen, parabelen, sprookjes en verhalen was er plaats in de Ideeën.
Tussen 1862 en 1877 verschenen bij verschillende uitgevers zeven bundels Ideeën. Elke bundel werd in vier of meer afleveringen in voorlopige (papieren) omslagen op de markt gebracht (*correspondentie-bladen; *dagbladzegel; de eerste twee bundels werden zelfs per vel à f 0,15 verkocht), waarna de koper bij de laatste aflevering de linnen boekband kreeg geleverd. De prijs van de bundels bedroeg f4,-; de herdrukken werden goedkoper uitgebracht.
De eerste twee bundels werden door *d'Ablaing van Giessenburg in respectievelijk 1862 en 1864-1865 verzorgd, de eerste twee afleveringen van de derde bundel door *C. van Helden (1870), waarna *G.L. Funke m.'s vaste uitgever werd en de laatste afleveringen van deze bundel (1871), en de bundels 4 (1872-1873), 5 (1873), 6 (1873) en 7 (1874-1877) uitgaf.
Overigens wilde Funke dat m. voor de zevende bundel Ideeën (en evt. volgende bundels) een nieuwe titel zou kiezen. Immers, aldus redeneerde hij, potentiële lezers, die de vorige bundels Ideeën niet hadden gekocht, zouden deze bundel niet kopen vanwege de titel die suggereert dat het een vervolgwerk betreft (brief van Funke aan m. d.d. 13 maart 1874, vw xvi, p. 459). m. bleef echter bij zijn Ideeën.
Vanaf 1870 gaf Funke (goedkope) herdrukken van de Ideeën uit; voor f5,-per vel stelde hij m. in de gelegenheid deze bundels te herzien en te corrigeren. Van enkele stukken uit de Ideeën verschenen tijdens of na m.'s leven afzonderlijke publikaties. Bijv. van *Vorstenschool, dat in de vierde bundel Ideeën was opgenomen maar waarvan Funke in 1875 - toen het stuk zou worden opgevoerd - een afzonderlijke uitgave op de markt bracht. Hierna verschenen nog verschillende aparte uitgaven van Vorstenschool. De *Woutergeschiedenis, die begonnen werd in Ideeën i, werd na m.'s dood door Mimi als de roman Woutertje Pieterse uitgegeven. Ook van dit werk verschenen meerdere herdrukken.
Op verzoek van *J. de Geyter veranderde m. in 1874 de nummering van de derde, vierde en vijfde bundel van de Ideeën. Idee 541-569 (derde bundel) werd 541-928, Idee 570-658 (vierde bundel) werd 929-1046, Idee 657-719 (vijfde bundel) werd 1047-1080. Hierdoor zou het verwijzen naar gezegden (aforismen) in de Ideeën eenvoudiger worden.
In de vorm van een brief aan zijn uitgever, d'Ablaing van Giessenburg, kondigt m. in Over vryen arbeid (1862) zijn plan aan om Ideeën te gaan schrijven:
‘aan den uitgever
Waarde d'Ablaing!
Neen, er zal niet gezegd worden dat niemand beproefde den vloek te bezweren die er rust op het volk. 't Zal niet gezegd worden dat niemand de ziekte aantastte, de rottende ziekte waaraan dat volk lydt: de leugen. Ik zal doen wat ik kan.
Ik verzoek u de uitgaaf op u te nemen van een werk dat ik zoëven bedacht heb. Ik zal u elke week een vel druks leveren. Ja, als ik 'n kamer heb waar ik rustig zitten kan, twee vellen in de week. Ik verbind my voorlopig tot het schryven van zes-en-twintig vellen, dat is dus - als ik geen goede kamer heb - voor een half jaar. Geef dat uit naar uw goeddunken. By intekening, zonder intekening... voor veel geld, voor weinig geld... het scheelt my niet. Ik zal in dat schryven trachten naar waarheid. Dát is myn program. Dat is myn enig program.
Ik zal geven: verhalen, vertellingen, geschiedenissen, parabelen, opmerkingen, herinneringen, romans, voorspellingen, mededelingen, paradoxen... Ik hoop dat er een idee zal liggen in elk verhaal, in elke mededeling, in elke opmerking.
Noem dus myn werk: ideeën. Anders niet. En schryf er boven: “een zaaier ging uit om te zaaien” [*zaaier]. Kondig het terstond aan. Dat werk zal de vaan wezen die ik ophef en hooghoud: parceque suivre bannière ne peux!’ (vw ii, p. 261)
In februari en maart 1862 werkte m. aan de eerste helft van de bundel, waarvan vel 11 en 12 op 22 april het licht zagen, in juli werkte hij aan de tweede helft van de eerste bundel waarvan op 13 november vel 24-26 verkrijgbaar was (advertentie in het Algemeen Handelsblad, vw x, p. 702). De kopij ontstond van dag tot dag en werd van dag tot dag gezet. De drukproeven werden op ongeregelde tijden via een loopjongen gebracht, m. bracht correcties en eventuele tekstuitbreidingen aan waarna de tekst gedrukt kon worden. Ondertussen werkte m. aan nieuwe kopij (vw xi, p. 23-24). Het aantal intekenaren op de Ideeën bedroeg op 31 december 1864 694, later steeg het aantal tot 740.
Over de inhoud van de eerste bundel schrijft m. in het voorbericht bij de zesde druk, die in 1879 verscheen:
‘Men bedenke overigens dat alle geschriften naar de dagtekening moeten beoordeeld worden, en dat zeer veel denkbeelden die heden onder de gemeenplaatsen kunnen worden gerangschikt, in 1861 en '62 voor gewaagde paradoksen werden uitgekreten.’ (vw ii, p. 667)
In de voorrede bij de vijfde druk van de eerste bundel Ideeën, verschenen in 1872, klaagt m. dat deze bundel met uitzondering van *Feringa's recensie in De Vrije Gedachte (1873), nooit in een Nederlands tijdschrift besproken is. Hij vergeet hierbij de door hem zelf ‘zeer welwillend’ genoemde recensie van *Lachmé in De Dageraad van 1862 (Idee 321, vw ii, p. 511). Overigens werden de volgende bundels wel met regelmaat besproken in de pers.
N.a.v. de eerste bundel Ideeën verscheen in 1862 het vlugschrift Ideën over Multatuli met het motto ‘... en zaaide onkruid’ (uitgegeven door J.P. Revers te Dordrecht). In hetzelfde jaar verscheen ook Ideeën van Malletuli (*J. van Brussel).
G. Stuiveling karakteriseert de Ideeën als volgt:
‘De schijnbaar ongeordende notities van gedachten, plannen, wensen, kritieken en stemmingen vormen tezamen zomin een wijsgerig systeem als een gesloten kunstwerk, doch wèl de belijdenis van een ondogmatisch en origineel man (...) Laatste anti-specialist uit onze letteren, schreef hij over alles: over Indië en Holland, over politiek en godsdienst, over wiskunde en poëzie, over opvoeding en roulettes, over èlk onderwerp, dat hem de gelegenheid schonk het tegendeel te laten zien (...) Ondanks het onjuiste van vele meningen, het verouderde van vele polemieken, het onvoltooide van de Wouter-geschiedenis, het onevenwichtige van Vorstenschool, het verbrokkelde van de gehele opzet, blijven de Ideeën het boeiendste proza, dat de gehele negentiende eeuw heeft voortgebracht’ (Een eeuw Nederlandse letteren, 1941, p. 130-131)
In 1887 en 1902 verschenen registers op de Ideeën door respectievelijk J.J. van Laar en C.A. Wienecke.