Feringa, Frederik-
1840-1905, geb. in Groningen, doctor in de wis- en natuurkunde, radicaal vrijdenker, auteur van Democratie en Wetenschap. Vertogen en opmerkingen (1871-1873), redacteur van De Vrije Gedachte (6 dln. 1872-1874). Hij stelde m. boven Homerus, Goethe, Shakespeare en Heine. Zijn eigen ‘Folia sparsa’ in De Vrije Gedachte zijn sterk beïnvloed door de Ideeën. In De Vrije Gedachte van 1872 (dl. i, nr. 2, p. 253-281; vw xv, p. 227-235) recenseerde hij de derde bundel Ideeën van m. In het naschrift bij deze bundel Ideeën bedankt m. hem en ‘z'n belangryke “Vrye Gedachte”’ hiervoor (vw iv, p. 679). De vierde bundel werd door Feringa in De Vrije Gedachte van maart 1874 besproken (fragmenten in vw xvi, p. 463-477). In deze recensie schrijft hij dat Vorstenschool z.i. ‘met de beste produkten van Shakespeare [kan] wedijveren’.
Aanvankelijk was m. zeer enthousiast over Feringa's Democratie en Wetenschap en discussieerde er met diverse correspondenten, met name met S.E.W. Roorda van Eysinga, over. In een aantekening bij Idee 482 schrijft hij over dit boek:
‘Het onlangs verschenen boek van Dr Feringa: Democratie en Wetenschap, een werk waarin de auteur zich als onafhankelyk denker openbaart, en dat dan toch een ampele bespreking overwaardig is, wordt op zeer weinige loffelyke uitzonderingen na, door de Nederlandse pers geïgnoreerd. In plaats ener flinke beoordeling dier belangryke publicatie, worden wy dagelyks onthaald op de mededeling dat de heer John Lemoinne iets verzekerd heeft, dat de heer Louis Ulbach betoogt, dat de heer Riendutout beweert, dat de heer Nobody knows voorspelt, dat de heer Noësnada uiteenzet, dat de heer Garnichts hoest, en dat de heer Eniënte misschien van voornemen zou kunnen zyn z'n neus te snuiten...’ (vw iii, p. 415-416)
De door m. veelvuldig aangekondigde behandeling van het boek bleef echter uit. ‘Dezer dagen evenwel er aan denkende om die schuld aftedoen, begon ik z'n Dem. en Wet. voor goed te lezen, en zie ik vond er veel oppervlakkigs in’ schrijft hij aan Roorda van Eysinga op 18 april 1872 (vw xv, p. 187), en enkele maanden later schrijft hij aan G.L. Funke: ‘Justus [=Feringa] schryft slecht (of nagenoeg) en redeneert als 'n slof’ (26 november 1872, vw xv, p. 474).