Vrouw, positie van de-
de achtste geschiedenis van gezag in de Minnebrieven vertelt hoe Thugatèr, anders dan haar broers, zich niet mag ontwikkelen: zij moet de koeien melken. Haar vader verbood haar, in tegenstelling tot haar broers, ‘het weten, het begrypen en het begeren’. Dat zou voor een meisje zondig zijn, hadden haar broers bedacht (vw ii, p. 39-42).
De achterstelling van de vrouw wordt ook behandeld in Idee 181 e.v. (vw ii, p. 396 e.v.):
‘Wat hebt ge gemaakt van de vrouw? Om u staande te houden op een door 't recht van den sterkste veroverd standpunt, maakte gedagelyks uw vrouwen tot huishoudwerktuigen of erger, en uw dochters tot Kaspar Hausers, tot Javanen. Ik erken dat ge uw vrouwen nog slechter behandelt dan uw bybel voorschryft, en dat niet alles wat er valt aan te merken op den vernederenden toestand der vrouw, te wyten is aan Mozaïsche of Apostolische voorschriften.(...) Bezie eens goed die heren der schepping, de mannen. Ga ze na in die discretie, in hun nietig streven, in hun bekrompenheid, in hun onkunde, hun lafhartigheid... en vraag uzelf, of 't oorbaar is en rechtvaardig, dat de andere helft van 't mensdom zo maar voetstoots moet onderdanig wezen aan díe helft?’ (Idee 181, vw ii, p. 396-397)
Vrouwen als *Cornelia, *Sappho, *Corday-d'Amont, *De Staël-Holstein-Necker en *Beecher-Stowe noemt hij als voorbeelden van vrouwen die zeker niet onderdoen voor de mannen (Idee 181, vw ii, 397).
Hierop volgen het verhaal van *Agatha en een nieuwe lezing van *Mattheus xix. De vrouw wordt in de bijbel met minachting behandeld, zeden en wetten zijn ten opzichte van haar kleingeestig en barbaars (Idee 192, vw ii, p. 408).
m. pleitte als één van de eerste Nederlanders voor volledige gelijkheid van man en vrouw in het politieke en maatschappelijke leven. De opvoeding van de dochters in de maatschappij is, aldus schrijft hij, een ‘moorddadige opstand tegen 't goede’ (Idee 200, vw ii, p. 414). In Idee 195:
‘Wat maakt gy van onze dochters, o zeden! Gy dwingt ze tot liegen en huichelen. Ze mogen niet weten wat zy weten, niet voelen wat ze voelen, niet begeren wat zy begeren, niet wezen wat ze zyn. “Dat doet geen meisje. Dat zegt geen meisje. Dat vraagt geen meisje. Zo spreekt geen meisje...” Ziedaar schering en inslag van de opvoeding. En als dan zo'n arm ingebakerd kind gelooft, berust, gehoorzaamt... als ze, heel onderworpen, haar lieven bloeityd heeft doorgebracht met snoeien en knotten, met smoren en verkrachten van lust, geest en gemoed... als ze behoorlyk verdraaid, verkreukt, verknoeid, heel braaf is gebleven - dat noemen de zeden braaf! - dan heeft ze kans dat deze of gene lummel haar 't loon komt aanbieden voor zoveel braafheid, door 'n aanstelling tot opzichtster over z'n linnenkast, tot uitsluitend-brevetmachine om zyn eerwaard geslacht aan den gang te houden. 't Is wel de moeite waard!’ (vw ii, p. 410)
In zijn pleidooi voor *algemeen kiesrecht (Idee 451, 1864) schrijft hij:
‘waarom kiezen de vrouwen niet mee? Als de ministers 't geld van de natie wegsmyten, zodat de belastingen hoog blyven, lyden zy toch ook onder dien druk. Als we door slecht bestuur oproer krygen, of oorlog, of watersnood, lyden zy toch ook onder die rampen.’ (vw iii, p. 147)
Zijn Ideeën hebben grote invloed uitgeoefend op het ontstaan van een vrouwenbeweging in Nederland. Naast zijn belangstelling voor de positie van de vrouw, was er ook de bewondering voor de vrouw:
‘O, ge weet niet hoe een vrouw liefheeft... Ge kunt niet begrypen met hoe groote woekerwinst zij den man de indrukken weergeeft, die hij neerschreef in haar ziel! Kunnen de vrouwen het helpen, dat zoo vele mannen daarin niet wisten neer te schryven? Kan men oogst verwachten, waar niet gezaaid is?’ (Minnebrieven, vw ii, p. 14)