Christenen

In Idee 179 betoogt m. dat christenen hun geloof zo te pas brengen dat het hun zaken niet schaadt:

‘Maar gy die gelooft... ja, maar niet meer dan juist nodig is in 't belang uwer “zaken”... gy die zondags een hemelvaart belofzingt, maar 'n knecht zoudt wegjagen, die in de week u kwam vertellen dat uw grootboek was opgevlogen... gy die uw krankzinnigheid weet af te knippen op de maat die ge groot genoeg vindt voor den Hemel, en niet te groot toch voor de aarde... gy die zo verstandig zyt als de verstandigste, waar 't uw dadelyk belang geldt, maar meent den Here te dienen door dat verstand te leggen aan 'n halsbandje van spinneweb of yzer, naar 't u voegt, zodra er spraak is van - verondersteld - edeler belang... gy die preekt, bidt en oefent, maar onder 't bidden en oefenen, gedurig een oog in 't zeil houdt van 't aardse scheepje... gy die 't beste deel van uw ziel bewaart voor beurs, school, societeit of kabinet, en zondags lappendag houdt om uw “Heer” te onthalen op wat afval... gy...’ (vw ii, p. 394-395)

Christenen hebben te allen tijde de vrouw onderdrukt (Idee 181-183, 188). Zo lezen we in Idee 181:

‘Om u staande te houden op een door 't recht van den sterkste veroverd standpunt, maakt ge dagelyks uw vrouwen tot huishoudwerktuigen of erger, en uw dochters tot Kaspar Hausers, tot Javanen. Ik erken dat gy uw vrouwen nog slechter behandelt dan uw bybel voorschryft, en dat niet alles wat er valt aan te merken op den vernederden toestand der vrouw, te wyten is aan Mozaïsche of Apostolische voorschriften. Nergens lees ik: “laat uw vrouw dom blyven” of: “zorg dat uw dochters geen begeerte scheppen uit wetenschap.” Maar er staat toch: “gy vrouwen, weest uw mannen onderdanig.” En eenmaal die onderdanigheid aannemende, volgt de rest vanzelf.’ (vw ii, p. 396)

In Idee 188 schrijft hij hierover:

‘De vrouw wordt weggegeven, verkocht, verruild, uitgeleend als 'n rund. Ja, ze staat beneden 't rundvee. (...) En, dit hebben we gezien, Jezus stelt haar nóg lager, hy ignoreert de vrouw. Hy weet het huwelyk te bespreken, zonder haar te noemen zelfs. 't Huwelyk... iets waarby toch 'n vrouw te pas komen zou, dunkt me, al sloot men ze overal uit!’ (vw ii, p. 406-407)

In tegenstelling tot de joden, volgen de christenen de voorschriften van hun wet niet op, schrijft hij in Idee 187:

‘Ik geloof niet aan uw Christendom, ik ontken 't bestaan van uw Christendom, zolang ge niet, als die jodenkindertjes, uw wet handhaaft, ook tegen zin, lust en belang...’ (vw ii, p. 406)