Algemeen kiesrecht

Na de grondwetsherziening van 1848 kwam het algemeen of rechtstreeks kiesrecht tot stand, waarbij de leden van de Tweede Kamer door de meerderjarige belastingbetalende burgers werden gekozen. ‘daar nu m'n Papa zegt dat ze Algemeen Stemrecht hebben zullen, zal 't gebeuren ook’, zegt Fancy in de Onafgewerkte Blaadjes. Ze vraagt zich echter af of ‘spekpannekoeken wel zo heel nadelig zyn voor 'n zieke als er tóch geen kans is op herstel’ (vw vii, p. 749).

m. gebruikt ook de schampere uitdrukking ‘allemans-meekakelen’: ‘Het uit de veranderingen in '48 voortgevloeid allemans-meekakelen werkt, ook in Indië, desorganiserend.’ (noot 116 uit 1881 bij Max Havelaar, vw i, p. 350) In noot 131 (1881) bij de Max Havelaar lezen we:

‘Wat - onder veel andere redenen - alle verbetering in den weg staat, is onze Kieswet. Het bederf in den Staat (...) dat thans allerwege erkend wordt, is niet te genezen voor we van dat immoreel en onpraktisch thorbeckiaans vod verlost zyn.’ (vw i, p. 353)

Ook in Over Specialiteiten gaat m. in op (de nadelen van) het algemeen kiesrecht:

‘De specialiteit-fabriekheer, al weefde hy nooit iets anders dan slaapmutsen, stemt in marinezaken even onbeschroomd en met gelyken invloed op den uitslag, als de marine-specialiteit over kwestiën van industrie, handel of landbouw.’ (vw v, p. 522)

De enige mogelijkheid tot gedeeltelijk herstel van deze situatie ziet m. in ‘algehele afschaffing van census en incompetentie.’, waaraan hij toevoegt: ‘Ik ga in dit beginsel verder dan iemand, daar ik beweer dat ook aan tuchthuisboeven en publieke vrouwen het recht van stemmen moet worden toegekend.’ (aantekening, vw v, p. 641).

In Pruisen en Nederland omschrijft m. de ‘vruchten’ van het algemeen kiesrecht: ‘De toestand van het Volk is ellendig; de financiën zyn in slechten staat; er heerst een Babel van verwarring in het beheer van Indië, dat ontevreden en onrustig is; eindelyk (nu met Bosscha's woorden:) “de gevaren waaraan wij... blootstaan, zijn in den tijd dien wij beleven, groter dan ooit”, en: “het is met onze militaire verdedigingsmiddelen jammerlijk gesteld”.’ (vw iv, p. 86) Bij de Grondwetsherziening van 1887 werd bepaald dat de leden van de Tweede Kamer konden worden gekozen door de ‘mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten’. Pas in de Kieswet van 1917 werd krachtens de nieuwe grondwet algemeen kiesrecht voor mannen toegekend; in 1919 ook voor vrouwen. *Grondwet van 1848 *parlementair stelsel *welzijn des volks *Tweede Kamer *democratie