Parlementair stelsel
Op verscheidene plaatsen in zijn werk keurt m. het parlementair stelsel af, m.n. omdat hij de afgevaardigden onder de maat vond. m. acht de slechte maatschappelijke toestanden het onvermijdelijk gevolg van dit politieke systeem.
Vandaar ook zijn felle aanvallen op *J.R. Thorbecke. Reeds in Idee 9 geeft hij aan tegen parlementaire re-geringsvormen te zijn, maar schrijft zelf voorlopig niets beters te weten (vw ii, p. 312). Opnieuw tracht hij de ondoelmatigheid van het ‘vertegenwoordigend stelsel’ aan te tonen in Over Specialiteiten (vw v, p. 555 e.v.): ‘Zo stuiten wy in 't parlementair stelsel overal op onnauwkeurigheid, op genoegen nemen met zeer ruwe benadering, op fiktie, en... op misleiding’ (vw v, p. 561). Hij vervolgt:
‘Ik ontzeg ieder het recht Volksvertegenwoordiger te zyn, die dat recht grondt op iets anders - op wat ook! - dan kennis van de behoefte des volks in het algemeen, dan toewyding aan de belangen van 't Volk in het algemeen, dan op de gegronde verwachting dat hy nuttig zal wezen voor 't Volk in het algemeen. Het volgen van 'n vooruit bepaalde richting op wetenschappelyk, sociaal of politisch terrein, bewyst óf onbekwaamheid óf verraad, en dit laatste is immer het geval by het voorstaan van byzondere belangen. De algemene zaak - res publica - is in de hoogste maat integraal, en moet als zódanig behandeld worden. Ik weet zeer goed dat het vertegenwoordigend stelsel in 't algemeen, ook zonder verkeerde toepassing in de onderdelen, aan dezen laatsten eis niet kán voldoen.’ (vw v, p. 562-563)
In Idee 451 schrijft hij:
‘Ik ben tegen 't parlementair stelsel. Maar als men dit nu eenmaal houden wil, behoort het in oprechtheid te worden toegepast, en niet met de huichelary van een bespottelyken census. Vrye en algemene verkiezingen, dát is - nu we eenmaal meevaren in 't schuitje van de eeuw - 't enige middel om dat vaartuig te doen aanlanden in goede haven, en vooral om te beletten dat reizigers en bemanning ál te erg worden uitgezogen. De lyders der constitutiekoorts willen dat het Volk meespreke. Welnu: dát dan ook 't Volk meespreke.’ (vw iii, p. 144; *algemeen kiesrecht)
In een noot hierbij betoogt hij dat het parlementair stelsel zeker niet moet worden voortgezet door de arbeiders:
‘Wat zouden wy gewonnen hebben by 't wegjagen of verbeteren onzer ellendige Kamers, als werklieden 't métier van parlementeren gaan voortzetten? Babbelen en frazenmaken brachten de ellende des Volks voort. Meent men die nu te genezen door *frazen en gebabbel?’ (vw iii, p. 403)