Socialisme

Op 15 augustus 1886 gaat m. in een brief aan H.C. Muller uitgebreid in op het socialisme:

‘Nee, socialist ben ik niet! Ik kan 't program van die party niet onderschryven, en dit is jammer voor my misschien, voor hen iets zekerder. Wel heb ik sympathie met den wrevel der ontevredenen, d.i. dien gevoel ik met hen. Maar ik beweer dat ze zich vergissen, zoowel in 't aanwyzen van den vyand die te keer moet worden gegaan als in de middelen die ze aanwenden. (...) Meen niet dat ik by 't afkeuren der taktiek van de ontevredenen, zoetemelkpapächtige zachtheid predik. (...) Ja, als ik de macht had gekregen waarnaar ik uit bestwil gestreefd heb, zou ik honderde koppen hebben laten vallen. Misschien duizenden. (...) De socialisten - dat malle: “de” Er zyn er geen twee die aan 'tzelfde lyntje trekken! - staan nog minder dan andere St/kundige partyen op de hoogte om de onmisbaarheid intezien van 't leerstuk der onfeilbaarheid. (...) Juist andersom dan de eisch is, meenen ze hun doel - en wèlk doel! - te bereiken door versplintering van kracht, door aan Jan en alleman 't recht toetekennen van meepraten -“meestemmen” heet het, geloof ik, in 't jargon van den dag - door intelligentie, taktiek, geestkracht, kennis van zaken, oordeel, alles wat tot bestemmen en bereiken van 'n groot doel noodig is, aantelengen met het lang nat van vergaderingen, babbelclubs, debatgeklets en dergelyke verlammende gewone (of huis-) oefeningen van beroerdheid. Bah! (...) Niet alleen dat ik niet Socialist ben, ik ben anti-socialist (vw xxiii, p. 651-653; cf. zijn eerdere brieven hierover aan Muller d.d. 8 januari en 25 november 1884, vw xxiii, resp. p. 28-33 en p. 241-243).

Op 27 oktober 1882 schrijft hij M.J. de Witt Hamer:

‘Neen, ik begryp inderdaad niet, op welke manier de socialisten willen bereiken wat my voorkomt het desideratum [Lat. gewenste doel] van alle wysbegeerte te moeten zyn: verhooging der som van het genot.

Hij vraagt verder waar hij een omschrijving van het streven van de socialisten kan vinden, want: ‘Marcx [*Marx] doet in frazen, à l'instar [Fr. naar het voorbeeld] van 't volkje dat-i bestrydt. In de uitdrukkingen “het Kapitaal” “de arbeider” struikel ik steeds over de onderhaalde lidwoorden.’ (vw xxii, p. 431). Ook in Idee 916 (vw iv, p. 656) wijst hij het socialisme af. Via een dagbladadvertentie d.d. 12 november 1886 verklaart hij de meningen der sociaal-democraten in hoofdzaak onjuist te achten (*advertenties 5.). Al wilde m. zich dan geen socialist noemen in partijpolitieke zin, zoals hij evenmin liberaal of behoudend genoemd wenste te worden, socialistische gedachten had hij voor zijn tijd wel. Het is dan ook niet vreemd, dat de socialisten hem wel degelijk als een geestverwant beschouwden. Hij ijverde bijvoorbeeld voor de verbetering van de positie van de arbeider (*begroting *Huisman *Ris), hogere salarissen voor onderwijzers en de verbetering van de positie van de *vrouw, *anarchist *Domela Nieuwenhuis *palingoproer *regering *welzijn des volks