Domela Nieuwenhuis, Ferdinand-
1846-1919, luthers predikant, legde in 1879 zijn ambt neer, trad uit de kerk en wijdde zich geheel aan het socialisme. Van 1879 tot 1897 verzorgde hij de uitgave van het tijdschrift Recht voor Allen. Naar aanleiding van het in dit blad verschenen artikel ‘De Koning komt’, werd Domela Nieuwenhuis wegens majesteitsschennis in 1886 veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf; hij werd op 31 augustus 1887 vrijgelaten.
Hij was oprichter van de Sociaal-Democratische Bond en de Bond voor Algemeen Kiesrecht, en was van 1888 tot 1891 lid van de Tweede Kamer voor Schoterland. Na 1891 ontwikkelde hij zich steeds meer in anti-parlementaire richting. Dit leidde in 1894 tot een schisma in de bond, en tot oprichting van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap). In 1897 stichtte hij een eigen orgaan, De vrije socialist.
Domela Nieuwenhuis' fascinatie met m.'s werk stamt uit het midden van de jaren zeventig: hij maakte aantekeningen en excerpten, en noteerde citaten bij zijn lectuur (Lit. J. Meyers, Domela, een hemel op aarde, Amsterdam, 1993, p. 53 en 63). In zijn Nog godsdienst? Reeds godsdienst? ('s-Gravenhage, 1878) citeert hij - tot grote verbazing van m. - uit Het Gebed van den onwetende (vw xix, p. 189). In zijn autobiografie Van Christen tot Anarchist (Amsterdam, 1910) gaat Domela Nieuwenhuis in op zijn kennismaking en omgang met m. Hij ontmoette m. voor het eerst in 1886, na al enige tijd met hem gecorrespondeerd te hebben. ‘Douwes Dekker nu was ongetwijfeld een neurasthenicus en wij kunnen nog de woede niet begrijpen van zijn vrienden, toen indertijd dr. Swart Abrahamsz dit konstateerde, want in de eerste plaats moet elkeen dit bespeurd hebben, die ooit met hem in aanraking is gekomen en in de tweede plaats is dat toch geen reden om er zich boos over te maken.’ (a.w., p. 134). Over m.'s politieke invloed schrijft hij: ‘als het mij gelukt is binnen zoo korten tijd het socialisme te doen ingang vinden in een land, welks bevolking niet gemakkelijk is in beweging te brengen, dat komt dit mede door Multatuli, den zaaier die uitging om te zaaien’. Hij had ‘geestelijk den bodem losgemaakt, hij had de geesten gerevolutioneerd en men ziet weer hoe de geestelijke revolutie elke andere is voorafgegaan.’ (a.w., p. 137-138).
Toen Domela Nieuwenhuis in januari 1887 werd opgehaald om zijn gevangenisstraf te ondergaan, droeg hij m.'s *‘Kruissprook’ voor (a.w., p. 157).
Op 8 januari 1884 schrijft m. H.C. Muller over Domela Nieuwenhuis:
‘Die arme Nieuwenhuis! Ik heb redenen om hem voor 'n braaf man te houden, en betreur de ydelheid van z'n pogingen. Hy zal op drie manieren geslagen worden. 1o Door de bezitters. 2o Door z'n zoogenc geestverwanten die hem slechts eeren zullen zoolang hy kans ziet de verplichting der maatschappy te bespreeken om ieder 't noodige te verschaffen. Hiermee zal hy wel uitscheiden zoodra hy inziet dat daarby behoort opgegeven te worden waar dat noodige vandaan moet komen? Voeding op de school? Magnifiek! (...) “Wie zal dat betalen?” Zoo luidt het oude liedje, en de vraag is zoo gek niet! Ook ik doe haar! Mèt niet-socialisten heeft D.N. de fout gemeen, deze eenvoudige vraag over 't hoofd te zien, en 2o altyd geld (ruilmiddel tot inkoop van genotsmiddel, conventioneel speelfiche) te verwarren met de aanteschaffen genotsmiddelen-zelf. (...) 't Plebs wordt altyd beul van z'n weldoeners (...)’ (vw xxiii, p. 31-33)
Ook in enkele volgende brieven aan Muller schrijft hij dat hij Nieuwenhuis ‘oprecht en wèl-willend’ (vw xxiii, p. 242) vindt, maar dat hij diens inzichten niet deelt. In een brief van augustus 1886 stelt hij nogmaals dat hij geen socialist is:
‘Neen, socialist ben ik niet! Ik kan 't program van die party niet onderschryven, (...) Niet alleen dat ik niet socialist ben, ik ben anti-socialist. De socialisten willen den “Staat” almachtig maken, ik dring aan op de meestmogelyke inkrimping der bemoeienis van 't noodzakelyke kwaad dat men “Regeering” noemt.’ (vw xxiii, p. 651-653)
Aan C. Vosmaer schrijft hij in september van hetzelfde jaar:
‘D. Nieuwenhuis is tweemalen hier geweest, eens 2 jaar geleden, eens onlangs. Hy is 'n zeer beminnelyk mensch, en 't kost moeite hem te zeggen dat men z'n stelsel voor onzin houdt. Toch heb ik dit gedaan, natuurlijk. Hy mocht niet in den waan verkeeren dat ik 't met hem eens was. Wel deel ik in z'n ontevredenheid met de bestaande toestanden, maar de oorzaken liggen m.i. niet waar hy die meent te vinden, en de herstellingsmiddelen die hy voorslaat noem ik krankzinnigenwerk! Hoe dit zy, ik houd hem voor een eerlyk man. Hebt ge z'n “Afscheid aan de Kerk” gelezen? Dat stuk is flink en fraai. 't Is te betreuren dat de man die dàt schreef in aanraking komt met straatfilosofen. Toch kan hy dit niet vermyden. Z'n stelsel brengt het mee. Maar 't moet hem hinderen, dunkt me, al wil hy er niet voor uitkomen, waarschynlyk uit piëteit voor z'n “broeders” niet aftevallen. 't Ergste wat hem kan overkomen is dat hy -altyd slechts voor 'n oogenblik - slaagt. Als er dan geen champagne te scheppen valt uit de straatgoten, zullen die “broeders” hem steenigen.’ (3 september 1886, vw xxiii, p. 706)
m.'s afkeer van het socialisme komt duidelijk tot uiting in de advertentie die hij op 15 november 1886 plaatste in het Rotterdamsch Nieuwsblad (*advertentie 5.), juist op het moment dat Domela Nieuwenhuis - na zijn veroordeling wegens majesteitsschennis - publieke steun van m. verwachtte. Domela Nieuwenhuis zag hierin een tegen hem gerichte aanval (J. Meyers, a.w., p. 153-155).
Bij de vijftigste verjaardag van de Max Havelaar, gaven Domela Nieuwenhuis en B. Damme de volgende vier Multatuliwerken uit:
Multatuli over de sociale kwestie, Geschiedenissen van gezagen drie sprookjes uit de Minnebrieven, Multatuli over zeden, deugd en moraal en Multatuli over den godsdienst. In 1913 werd aan deze serie Multatuli over vrije studie toegevoegd.
In 1907 verzorgde Domela Nieuwenhuis de bloemlezing Het gulden boekje der vrijheid. Zijn artikel ‘Multa-tuli als ketter bij uitnemendheid’ (1909) werd opgenomen in de Bloemlezing van B. Damme. *Multatuli-Commissie 5.