Hamminck Schepel, Maria Frederika Cornelia-

(Mimi) Venlo 15 december 1839 - 's-Gravenhage 25 september 1930. Dochter van de militair Joannes C.P. Hamminck Schepel (1808-1870) en Maria Volck (1815-1863). Tijdens de catechisatielessen van *ds. Zaalberg, leerde zij in september 1861 *Marie Anderson kennen. Deze gaf haar de Minnebrieven te lezen, waarna Mimi, ruim voor 22 april 1862, een brief aan de auteur ervan stuurde. Op die datum namelijk verschijnt er op de omslag van de derde aflevering van de eerste bundel Ideeën een oproep aan de anonieme schrijfster van die (al maanden oude) brief (vw x, p. 630), waaruit m. citeert. Marie Anderson meent terecht hierin Mimi's hand te herkennen en geeft haar m.'s adres. Op 28 april 1862 beantwoordt m. een niet bewaarde brief van Mimi (vw x, p. 631). Tot mei 1862 volgt een intensieve correspondentie, die echter door Mimi's vader niet wordt getolereerd: het contact wordt verbroken.

Op 2 juni wandelt m. met Marie Anderson door de Rijswijkseweg te Den Haag. Daar komen zij - welllicht niet toevallig - Mimi met haar twee jongere zusters tegen. Mimi geeft m., nadat de kinderen vooruit zijn gestuurd, door haar voile heen een kus. Twee dagen later schrijft hij haar, hevig verliefd, een brief, die door Marie Anderson wordt bezorgd (vw x, p. 667). Op 3 september ontmoeten zij elkaar weer, dit maal in Artis te Amsterdam, als Mimi bij haar oom Burlage logeert. Mimi wil het contact niet vernieuwen: haar moeder, die ernstig ziek is, verdient al haar aandacht (cf. de twee brieven van m. aan Mimi 10 en 11 september 1862, vw x, p. 686-693). Zij zien elkaar nog een keer, ergens voor november 1862, bij m.'s broer Jan, die aan de Sophialaan in Den Haag woont.

Op 5 februari 1863 behaalt Mimi haar ‘Acte van bekwaamheid voor hoofdonderwijzeres’ in de Franse taal. Begin maart 1863 ontmoeten m. en Mimi elkaar bij de familie Hotz, en weer volgt een gepassioneerde briefwisseling. Aanvankelijk tracht Mimi, onder sterke druk van haar vader, m. op afstand te houden. m.'s brieven, bijvoorbeeld die van 9 en 16 maart 1863 (vw xi, p. 96 en 98 e.v.) tonen zijn wanhoop hierover.

Op 21 april, wanneer m. bij Hotz logeert, zien zij elkaar weer. Mimi's dagboek, dat m. van haar te lezen krijgt, maakt hem nagenoeg wanhopig van liefde, zij blijft echter elk verder contact afwijzen. Op 9 juni 1863 overlijdt Mimi's moeder na een lang en slepend ziektebed; op 24 juni deelt Mimi m. mee dat zij een half jaar geen contact met hem wil hebben, mogelijk wil zij zich nu in alle rust op haar toekomst beraden. De toon van de m.'s brieven wordt echter vanaf juni steeds vertrouwelijker en zelfverzekerder: uit haar dagboek leest m. dat zij werkelijk van hem houdt.

Begin augustus ontmoeten zij elkaar weer te Amsterdam. Er volgen wederom vele, lange brieven van m. Tine wordt naar vader Hamminck Schepel gestuurd om hem te overtuigen van m.'s edele motieven en goede gedrag (cf. vw xi, p. 244). Eind augustus of september 1863 vertrekt Mimi uit Nederland. Zij reist via Arnhem naar Duitsland. In augustus 1864 is zij in Zwitserland, waar zij in Genève op een kweekschool werkt. Later nog zal zij bij een familie in Zuid-Frankrijk als gouvernante werken.

Zij heeft m. in oktober in Parijs ontmoet, waar hij aan een vertaling van de Max Havelaar werkte. Marie Anderson vermeldt dat Mimi en m. hier voor het eerst ‘lichaamsgemeenschap’ hebben gehad (Uit Multatuli's leven, heruitgave 1981, p. 70).

In december 1864 is Mimi bij Tine in Brussel; op 8 maart 1865 komt zij uit Brussel naar Amsterdam om een voorstelling van De bruid daarboven bij te wonen. Uit aantekeningen van d'Ablaing blijkt dat zij op 16 maart besluiten samen te gaan wonen (op de zolderkamer van d'Ablaing), maar dat m. niet tot werken in staat is, zolang zij in zijn nabijheid is (cf. vw xi, p. 472-473).

Op 30 maart vertrekt zij, waarschijnlijk weer naar Brussel. Op 27 mei 1865 schrijft m. aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch over Mimi:

‘Buiten myn brieven naar huis, meestal niets inhoudende dan 't verzoek om toch moed te houden, schryf ik tegenwoordig alleen aan een meisje dat te Arnhem is; secondante op de kweekschool van onderwyzeressen. Ze is hartelyk en moedig.’ (vw xi, p. 491)

Deze brieven zijn niet bewaard gebleven; de eerstvolgende gepubliceerde brief aan Mimi dateert van 7 december 1868.

In december 1865 is Mimi weer te Amsterdam, vanwaaruit zij samen, met haar geld, meerdere malen naar Homburg reizen om hun geluk in het casino te beproeven (cf. vw xi, p. 528 e.v.). Begin 1866 is Mimi bij Tine te Brussel. Nadat m. zijn *klap heeft uitdeeld, vertrekt hij op 17 januari naar Keulen. Mimi voegt zich daar bij hem. In Frankfurt werken zij samen aan een, in hun ogen onfeilbaar, systeem om in het casino te winnen. Mimi dient hiertoe telkens naar Homburg te reizen teneinde het systeem aan de praktijk te toetsen. Dit heeft succes, en regelmatig wordt er geld naar Tine gezonden. Eind februari is hun geluk en geld echter op. Er moet geld worden geleend van de uitgever Van Helden; hun speelsysteem blijkt te falen; in juni vertrekken zij naar *Koblenz (cf. vw xi, p. 559), waar ze samen van de magere inkomsten van m.'s ‘Van den Rijn’-bijdragen leven.

Eind mei 1866 was Tine's armlastige situatie al aanleiding tot de circulaire ‘Ten behoeve van Tine en de kinderen’; in juli vertrekt Tine naar Italië. Mimi heeft de plaats van Tine als levensgezellin van m. overgenomen. Later zal zij over hun verblijf te Koblenz schrijven:

‘Zyn positie was ellendig, maar dat kon niet zoo blyven en als hy zeide: jou althans kan niemand my afnemen! dan was ik voldaan. Ook ik had zorg en smart, maar de grootte van zyn leed hield my staande en maakte my moedig. Er was iets groots in alles. We hadden ongelukken gehad en zaten daar als schipbreukelingen op een rots. Onze eenzaamheid, de schoone natuur, de groote geschiedenis die we zagen afspelen als een boeiend drama, 't was alles aangrypend. En dan met hem!’ (vw xi, p. 627)

Op 8 februari 1867 schrijft m. aan Tine over zijn verhuizing naar Keulen, ‘dat Mimi apart eene gelegenheid zou zoeken om zich dan beter te kunnen vertoonen en iets [nl. werk] te zoeken’. Maar ‘Er was reeds lang geen spraak meer van 2 aparte woningen te kunnen huren en te betalen, dus één woning gezocht’ (vw xii, p. 64). De volgende jaren zal Mimi in Duitsland als de echtgenote van m. door het leven gaan. In april 1868 is er nog even sprake van dat Mimi met geld van haar vader ‘een betrekking ver weg [nl. van m.]’ zal zoeken. ‘En nu is er kwestie van dat ze naar Weenen gaat.’, aldus m. in een brief aan Tine d.d. 11 april 1867 (vw xii, p. 190, 191). In een brief aan mw. Flemmich legt hij uit dat hij met Mimi om zich heen niet tot werken in staat is. Het is overigens helemaal niet zeker of Mimi in Wenen een baan zal vinden (brief van 14 en 15 april 1867, vw xii, p. 193). Op 24 december van dat jaar is zij bij m. in Keulen, vanwaaruit de laatste aan Tine schrijft:

‘Mimi is een voorbeeld van trouw en moed geweest. Ze heeft honger geleden. Niet by wyze van spreken, maar indedaad, en nooit heeft ze geklaagd. Zy heeft my letterlyk in 't leven gehouden. Nu maakt zy (omdat ik drukte heb) de stukken voor de Courant.’ (vw xii, p. 579)

Dit zijn de ‘Van den Rijn’-berichten, die m. schreef voor de Opregte Haarlemsche Courant.

In 1868 tracht Mimi een Duitse vertaling van de Max Havelaar te maken en hoopt zich in de techniek van de fotografie te bekwamen (brief van m. aan Tine d.d. 22 april 1868, vw xii, p. 779). Beide plannen waren niet succesvol: de vertaling is puur ‘woordenboekenduits’, over fotografie wordt later niet meer gesproken.

In januari 1869 wordt met geld van Mimi een huis in Den Haag ingericht aan de ZW Binnensingel 18. Vanaf 22 februari wonen m., Mimi, Tine en de kinderen samen, tot deze *ménage à trois in juni 1870 uiteenspat. Mimi keert samen met m. naar Duitsland terug.

Sinds 1872 heeft Mimi zich ook met literair werk beziggehouden: zij maakt vertalingen en schrijft later ook eigen werk, onder het ps. Heloïze. In 1873 schrijft zij het verhaal ‘Vier en twintig uren op reis’, dat pas in augustus 1874, door bemiddeling van Mina Krüseman, in het tijdschrift Nederland (deel ii, p. 350-411) wordt gepubliceerd. Aan origineel werk verscheen verder van haar:

‘Eva’, in De Nederlandsche Spectator (1874);

‘Gelijk hebben’, in De Nederlandsche Spectator (1875-1876);

‘Twee vrouwen. Proeve van een tooneelspel in vijf bedrijven’, in Nederland (1876) dl. i, p. 109-169;

‘Met vuur gespeeld’, in Nederland (1877) dl. i, p. 36-65. Mimi vertaalde verder nog:

Uit Fanny Lewalds bundel Villa Reunione, Erzählungen eines alten Tanzmeisters: ‘Cesare Cesarini’, mogelijk als feuilleton in Het Nieuws van den dag, ca. eind 1872; Uit Leopold von Sacher Masochs bundel Das Vermächtniss Kaïns: ‘Marcella’ (uit het Frans als ‘Le conte bleu de bonheur’), gepubliceerd in Het stuivermagazijn, ca. augustus 1873;

Van Elisa Lynn Linton: Meliora latent, verschenen als premie-uitgave voor de geabonneerden op Het Vaderland (1875);

Van James Payn Twee Vondelingen, in Het Nieuws van den dag, 6-7 januari 1877;

‘Een bezoek te Marpingen’, vertaling uit de Rheinischen Kurier, in het zondagsblad van Het Nieuws van den dag, 7 oktober 1877.

Verder stelde zij de bloemlezing Multatuli, bloemlezing door Heloïze samen (1876; *bloemlezingen 2.).

Het plan voor deze bloemlezing was al op 11 november 1874 door uitgever G.L. Funke geopperd.

Mede door Mina Krüsemans bemoeienis, besluiten m. en Mimi, nadat Tine in september 1874 te Venetië is overleden, te trouwen. De plechtigheid wordt op 1 april 1875 te Rotterdam voltrokken, waar m. zich op dat moment met de opvoering van z'n Vorstenschool bezighoudt.

m. en Mimi konden zelf geen kinderen krijgen, Mimi had voor dit probleem al in 1873 een vrouwenarts bezocht (zie vw xvi, p. 92). Op 8 maart 1878 adopteert Mimi *Wouter, terwijl m. op lezingtournee in Nederland is.

Na m.'s dood keert Mimi terug naar Nederland, waar zij van 1887 tot 1898 bij Willem Paap in Amsterdam woont. Hier stelt zij in 1890 de eerste Woutertje Pieterse bloemlezing uit de Ideeën samen (*Woutergeschiedenis). Daarop volgt, met hulp van Paap, de uitgave van de Brieven van Multatuli, die van 1890 tot 1896 in tien delen bij W. Versluys verschijnt (tweede uitgave in 1910).

In 1901 schrijft zij Multatuli en de officiëele bescheiden, dat ook bij Versluys te Amsterdam verschijnt. Zij bespreekt daarin twee publikaties over m.'s tijd als ambtenaar.

In 1904 woont zij aan de Duinweg 26 te Scheveningen. Later woont zij in Den Haag, waar gedurende zesentwintig jaar mw. A.C. Everts haar verzorgster en huisgenote zal zijn.

In 1907 stelt zij de Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga samen. Verder helpt zij in deze tijd de Duitse Multatuli-apostel Wilhelm Spohr bij zijn werk. Ook bezorgt zij veel uitgaven van m.'s werken, die ze van voor- of nawoorden voorziet. In 1929 wordt haar 90ste verjaardag groots gevierd.

Na een heupfractuur komt zij in het Bronovo-ziekenhuis, waar zij in september aan een longontsteking overlijdt.

Mimi had vier zusters en een broer, met wie zij regelmatig contact onderhield:

Annetta Hamminck Schepel, 1844-1931. In 1863 toonde m. ook interesse in haar. Marie Anderson schrijft dat zij zich in een logement te Delft ‘aan hem overgaf’ (Uit Multatuli's leven, heruitgave 1987, p. 34). Later werd zij opvoedkundige: zij werkte in Berlijn als hoofd van het Pestalozzi-Fröbelhaus en in 1898 in Londen in het Sesame House for Home Life Training te Londen. Daarnaast vertegenwoordigde zij Duitsland bij het World's Congress of Representative Women te Chicago (1893);

Christina Johanna Jacoba Hamminck Schepel, 1848-1928, trouwde in 1872 met Allard Merens;

Elisabeth Louisa Hamminck Schepel, 1841-1934, verpleegster;

Frederika Maria Hamminck Schepel, 1853-1931, trouwde in 1876 met Frederik Hendrik Arend Pool; Johan Albrecht (Albert) Hamminck Schepel, 1843-1901, leraar in Amerika, Japan en België.