Zaalberg, Johannes Cornelis-

Nieuw Beijerland 1828-1885, overl. onderweg van Paramaribo naar Nederland. Predikant van de moderne richting (*moderne theologie), achtereenvolgens in o.a. Hendrik Ido Ambacht, Deventer, 's-Gravenhage en Paramaribo. In 1864 publiceerde hij De Godsdienst van Jezus en de moderne richting. Hij kreeg een meningsverschil met de orthodoxe gemeente in Den Haag en vroeg in 1867 ontslag aan wegens zijn gezondheid. Een jaar later kwam hij hierop terug, maar de kerkeraad weigerde hem in zijn ambt te herstellen. De Synode daarentegen herstelde later dat jaar Zaalberg in al zijn rechten. In 1876 vertrok Zaalberg naar Paramaribo.

Op catechisatie bij ds. Zaalberg leerde *Mimi Hamminck-Schepel in 1862 *Marie Anderson kennen, die haar de Minnebrieven en de eerste bundel Ideeën ter lezing gaf (vw x, p. 631). Op 6 mei 1864 schrijft m. aan Mimi:

‘... Zaalberg heeft op den preekstoel 't geloof aan den bybel afgezworen. Je begrypt hoe 'n schandaal onder de vromen. Maar toch gebruikt hy bybelse teksten, woorden, termen, etc. Hy schimpt op de tale kanaans en gebruikt die zelf. Zoodra ik kan, zal ik je de twee of drie reeds gepubliceerde preeken(?) zenden.’ (vw xi, p. 297)

In Idee 454 - en op vele andere plaatsen in zijn werk - vaart m. fel uit tegen de moderne dominees en analyseert hij ‘Zaalbergs baksel’, een verzameling van 16 ‘taartjes’ (preken) van deze pasteibakker. Zaalberg wil de kool (geloof) en de geit (wetenschap) sparen, schrijft hij, en hij citeert Zaalbergs ‘geit’:

‘Bij de reuzenontwikkeling van wetenschap en beschaving, werd, vooral sedert de laatste helft der vorige eeuw, bij het denkend gedeelte der Christenheid, de breuk tussen de wereldbeschouwing der schrift, en die des nieuwen tijds, hoe langer zo groter. De platte aarde des Bijbels moest voor den aardbol der nieuwere wetenschap wijken...’ (vw iii, p. 201)

Hij vervolgt met Zaalbergs ‘kool’:

‘... Jonkvrouw, als gij moeder zult worden, noem dan uw kind Immanuel [God met ons]! Neen, neen, zegt de schare, verschrikt en bewogen, noemt het veeleer Ikabod, - weg is de eer! Verbintenis, verbintenis. Ziet, de Syriërs rusten op Efraïm. De fondamenten worden omvergestoten. Jeruzalem zal vallen. De tempel stort in...’ (vw iii, p. 203)

Hij vervolgt:

‘Neen, dominee Zaalberg, gy kunt geen gelovige zyn, zonder dat alles te geloven. Gy hebt, gelyk ieder, het recht al die vertellingen weg te werpen in den hoek waar ge, op zestien-, achttienjarigen leeftyd, de bakersprookjes uwer kindsheid wegwierpt, maar ge heb niet het recht, jongeling en kind tegelyk, man en jongeling tegelyk te willen zyn. Ge moogt niet voortgaan u een gelovige te blyven noemen, de voordelen te blyven genieten die er verbonden zyn aan dien titel, en tezelfdertyd openlyk verklaren dat ge niet gelooft.’ (vw iii, p. 208)

Zaalberg wijst op tegenstrijdigheden in de bijbel, maar preekt desalniettemin hieruit, aldus m. in hetzelfde Idee (vw iii, p. 210-213). Aan het slot van zijn preken geeft Zaalberg de toehoorder altijd een ‘naklank van ouwerwetse godzaligheid in de oren’ toont m. aan, hij drijft de spot met diens kanaänitisch taalgebruik (vw iii, p. 213 e.v.; *Kanaän). Er blijft maar heel weinig ‘geit’ over, betoogt hij, het merendeel van de preek bestaat uit ‘kool’. In feite is Zaalberg ‘onmodern’ (vw iii, p. 218-219). Het volgende onderwerp in zijn kritiek op Zaalberg betreft ‘martelary’:

‘Heeft de man z'n overtuiging geboet met armoede? Heeft-i vrouw en kind zien hongeren, omdat hy waarheid verkondigde? Is-i gestenigd, verbrand, gevierendeeld? O Zaalberg, ge kunt nog langen tyd moderne liederen zingen op kanaätische melodie, voor gy weten zult wat het zeggen wil, overgeleverd te zyn aan 't geloofsgericht der Nederlandse Droogstoppels.’ (vw iii, p. 220)

m. neemt het Zaalberg bovendien kwalijk dat hij zijn neus optrekt voor de mannen van De Dageraad (vw iii, p. 220; *De Dageraad 2). Ook *H. Huisman ergerde zich aan Zaalbergs afwijzing van De Dageraad in diens lezingen uit 1869.