Anderson, Anna Maria- (Marie)

1842-1917, geb. te Den Haag, dochter van Peter Anderson en Maria Wijnanda van Goudoever. Peter, roepnaam Pieter (1800-1865), was commies bij het provinciaal Bestuur van Zuid-Holland. Marie had een oudere zuster, Agnes Anna Maria (geb. 1829).

Marie Anderson schreef schetsen, romans of roman-feuilletons, brochures en artikelen en had daarbij een voorkeur voor het pseudoniem: Mevrouw Quarlès (later Quarles), Dr A. Dondorf, Veritas, Dr (D.) F. van Goudoever. In 1864-1865 werkte zij onder eigen naam mee aan het tijdschrift De Dageraad, maar haar bijdragen wekten zoveel weerstand bij o.a. J. van Vloten, N. Braunius Oeberius en Sietske Abrahamsz, dat zij haar medewerking moest staken. Haar afscheidswoord staat in het eerste nummer van De Dageraad (dl. xx, april 1865). In 1908 publiceerde zij zeventig van 1875 t/m 1878 aan haar gerichte brieven van Wilhelm Busch (1832-1908), Duits humoristisch schrijver van o.a. Max und Moritz. Deze correspondentie is opgenomen in de verzamelde brievenuitgave van Busch. In 1869 had Marie Anderson een verhouding met de getrouwde *jhr. F.A. Hartsen. Daaruit werd op 25 april 1870 haar zoon Frédéric Marie Anderson geboren, te Pau (Frankrijk). Omdat Hartsen zijn zoon niet wettelijk kon erkennen, deed hij het per advertentie in het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad van 29 april 1870. Frédéric heette later in Duitsland Friedrich Maria, ook wel Fritz, en werd door Multatuli en Mimi Riekje of Richje genoemd (dagboek Mimi van 6 augustus 1872, vw xv, p. 301). Na de geboorte van haar zoon week Marie Anderson uit naar Duitsland, waat zij in Keulen een winkel begon. Van september 1871 tot oktober 1872 verzorgde *Mina Deiss met haar zoon het huishouden. Omdat Mina nogmaals ongetrouwd zwanger raakte, ging zij weer terug naar Den Haag. Van Friedrich is een foto bewaard uit 1887 met opdracht aan zijn ‘zweite Mutter’ Mina Geerling-Deiss.

In 1872 probeerde Marie Anderson haar winkel te verplaatsen van Keulen naar Wiesbaden. Zij kwam zo voor een aantal jaren in de nabijheid van m. en Mimi te wonen. In 1886 vertrok ze met Friedrich naar Würzburg, waar hij een muziekopleiding volgde. Hij werd later violist aan de stadsschouwburg te Mainz (1891-1914), vervolgens antiquair te Heidelberg.

In Den Haag 1862 was Marie Anderson één van de jonge vrouwen die onder invloed van m.'s geschriften kwam. Zij had geloofsbelijdenis gedaan bij de Nederlands Hervormde predikant Zaalberg en volgde een aantal jaren samen met Mimi Hamminck Schepel zijn lidmatencatechisatie. Aan Mimi leende zij de Minnebrieven en (afleveringen van) de eerste bundel Ideeën.

In 1862 ontmoette zij m., nadat zij hem in mei van dat jaar een brief geschreven had. (*Maria Theresia en de vrijmetselaars)

Over haar relatie met hem schreef zij Multatuli-Wespen (1888; onder het ps. Veritas) en Uit Multatuli's Leven. Bijdrage tot de kennis van zijn karakter (1901, Amsterdam: C. Daniëls; heruitgave met inleiding en annotaties door Kortenhorst, Utrecht, 1981).

m. had aanvankelijk een hoge dunk van haar en beschouwde haar als behorend tot zijn legioen van Insulinde (vw xi, p. 115; *Insulinde). De aantekeningen die hij in Van Vlotens exemplaar van de Minnebrieven maakte, bevestigen dat ook (vw ii, p. 179).

In Idee 482 wordt Marie geprezen als één van de jonge vrouwen die voor de waarheid durfden opkomen:

‘Marie Anderson - gewezen leerling van den schipperenden Zaalberg - geeft haar geachten naam onbeschroomd en pâture om getuigenis te geven van haar eerlyk ongeloof.’ (vw iii, p. 231)

In Idee 55 herhaalde hij zijn steunbetuiging, omdat Marie in moeilijkheden was gekomen na de publikatie van haar aforisme ‘Nasionaliteit is st...’ in De Dageraad (dl. xix, november 1864).

In deze jaren leefde Marie Anderson van de pen, o.a. met bijdragen aan Feringa's Vrije Gedachte.

In Pruisen en Nederland citeert m. met instemming uit haar werk de regels: ‘“God en Jezus staan tot elkander als brood en boter; God alleen is niet genoeg, er moet altyd wat Jezus op” (vw iv, p. 21).

In Uit Multatuli's Leven beschrijft Marie Anderson haar contact met m. Zij geeft haar wandelingen weer, die zij samen met m. maakte door Den Haag en omgeving, en die vaak aanstoot gaven aan familie en bekenden. Ze schrijft verder over hun vrijpartijtjes in het Dekkersduin. Over een grote zandkuil, door hem omgedoopt in ‘de woestijn van Sahara’, schrijft zij: ‘Een andere avond aldaar doorgebracht, viel minder onschuldig uit. Het was donker geworden, en we konden den weg niet meer vinden, liepen hoogtetjes op, hoogtetjes af, en door aardappelenland. En hij zei: “Als we nu den weg niet vinden, dan wor' je vannacht hier mijn vrouw.” -Maar ik vond den weg, al kwam ik laat thuis.’ (a.w., p. 71). Over zijn aantrekkingskracht: ‘Ja, dwaas en verkeerd, ook ik werd door hem medegesleept, maar niet geheel. Zijn persoonlijkheid trok mij aan, stiet mij toch af, trok mij aan... en zoo is 't gebleven-en zoo is 't gekomen, dat ik toch niet een zijner vrouwen ben geweest, al was het meermalen op 't kantje af. “'t Is geen eer voor me, dat je me niet hebt willen hebben”, zei hij na veel jaren nog.’ (a.w., p. 69). ‘Ik heb haar nooit aangeraakt’ schrijft m. in 1873 aan Funke wanneet zij ter sprake komt (7 februari, vw xv, p. 598).

In een brief aan Feringa van 4 september 1874 schrijft m. over een stuk van Marie - die zich in die tijd met dierenbescherming bezighield. Hij ergert zich aan ‘die gemaaktheid in haar schryvery’:

‘'t Is of ze tot zichzelf zegt: als ik dan niet goed schryven kan, zal ik ten-minste ánders schryven dan 'n ander. (...) Ik ben overtuigd dat ze van Descartes, Malebranche, Racine &c &c &c niets gelezen heeft dan zoo'n citaat in 'n stuk dat voor haar ligt. (...) Marie heeft niet gewerkt, werkt niet, wil niet werken!’ (vw xvi, p. 697-698)

Wanneer m. op 1 maart 1875 in Nederland is i.v.m. de opvoering van Vorstenschool, schrijft ze hem een hartelijke brief voor zijn verjaardag, waarin ze hem een lang bezit van al zijn ‘geestvermogens’ en zijn potentie toewenst. Tijdens die periode heeft Marie blijkbaar voor m.'s hond Max gezorgd (vw xvii, p. 429-432). m. wilde echter niet dat Mimi tijdens zijn afwezigheid in 1878-1879 zich teveel met Marie in het openbaar zou vertonen. Op 26 februari 1878 schrijft hij aan Mimi:

‘Evenmin mag ik toestaan dat je met M.A. in haar hotel komt (...). En M.A. is compromittant. Ik zie haar liever 3 maal in huis dan eens op straat.’ (vw xix, p. 208)

Marie Anderson heeft contact met de familie Douwes Dekker gehouden, ook na haar vertrek uit Wiesbaden. In de laatste brief, die dateert van 10 januari 1887, bedankt Mimi haar voor enkele prenten die Wouter van Fritz gekregen heeft (vw xxix, p. 37). Het allerlaatste bericht is gedateerd 21 februari 1887 en luidt: ‘L.M. [Lieve Marie] Dek is.-19 febr is hy overleden.’ (vw xxiv, p. 75).