Koblenz

Na hun verblijf te Keulen en Frankfurt am Main (*de klap) in 1866, vertrokken m. en Mimi naar Koblenz, waar zij midden juni 1866 (vw xi, p. 607) een kamer huurden aan de Rheinstrasse 17 (vw xi, p. 618). Mimi schrijft over deze periode:

‘Ja, we waren zeer arm in Coblenz (...) maar in weerwil van die armoed is de indruk die my uit dien tyd is bygebleven, een indruk van rykdom en heerlykheid. We woonden er in één kamer in de Rheinstrasse boven een banketbakker, Werner. De kamer was vriendelyk en zindelyk maar uiterst eenvoudig ingerigt. We hadden haar gehuurd voor zes thaler's maands! Maar op dat kanapetje aan die wrakke tafel zat hy... multatuli. Zyn positie was ellendig, maar dat kon niet zoo blyven en als hy zeide: Jou althans kan niemand my afnemen! dan was ik voldaan.’ (vw xi, p. 627)

In een brief aan C. Vosmaer d.d. 3 september 1886 herinnert m. zich zijn verblijf te Koblenz bij de familie Werner. In deze brief vertelt hij een anekdote betreffende de komst van een detachement Pruisen naar Koblenz en de reactie van Frau Werner, ‘de juffrouw’, daarop. Zij was zijn kamer ingevlogen met de uitroep ‘O Gott, O Gott (...) die Preußen kommen... (...) und nun grad'da Herr Werner nicht zu Hause ist!’ m. reageert hierop:

‘Herr Werner was HED echtgenoot, tevens koekbakker, en een van de innocentste menschen die ooit echtgenoot of koekbakten. Welk beletsel hy - als-i thuis geweest was - dien vreeselyken Pruisen zou hebben in den weg gelegd, is 't geheim van “de Juffrouw” gebleven.’ (vw xxiii, p. 706)

In Koblenz begint m. aan zijn *‘Van den Rijn’-bijdragen voor de Opregte Haarlemsche Courant. In januari 1867 vertrekken m. en Mimi weer naar Keulen.