Vries, Matthias de-

1820-1892, hoogleraar te Leiden, samen met *L.A. te Winkel samensteller van het *Woordenboek der Nederlandsche taal, waarvan de eerste aflevering in 1864 verscheen. In samenwerking met Te Winkel publiceerde hij in 1863 de Grondbeginselen der Nederlandsche spelling; in 1866 verscheen van hun hand de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche taal, met aanwijzing van de geslachten der naamwoorden en de vervoeging der werkwoorden. m. komt in zijn Ideeën herhaaldelijk op tegen de spellingsvoorstellen van ‘D.V. en T.W.’ (bij de vijfde uitgave van de eerste bundel, noot, vw ii, p. 665), maar volgt ze in zijn werk wel ‘nagenoeg’, ‘om niet het oog des lezers af te stoten door vreemdheid van spelling’ (*spelling). In Over Specialiteiten spot hij over De Vries en Te Winkel:

‘Zie eens, indien onze woorden-apostels zich onnadenkend te vroeg hadden laten verbranden, zouden zy den tyd niet gehad hebben ons nog veel te leren, o.a. dat men aan kuiter, wyfjesvis, het vrouwelyk geslacht wel zou mogen toekennen en dergelyke wetenswaardigheden meer. Kater, uit, professor, e.d. zyn mannelyk, naar we vernemen, en wie vroolyk met één o schryft is 'n dwaas.’ (vw v, p. 585; zie ook noot op p. 645)

In een noot bij dit Idee beschimpt hij deze ‘letterspecialiteiten’, die forscht als superlatief van forsch voorschrijven. Dit ontlokt hem de volgende opmerking:

‘Jongelui die by zulke handleidingen tot wélschryven geen litterarische meesterstukken leveren, verdienen gesmoord te worden tussen de drukproeven van 't Woordenboek der Nederlandse taal’ (vw v, p. 644)

m. maakte in augustus 1867 kennis met De Vries tijdens het letterkundig Congres te Gent (*congres 2). Hij schrijft C. Busken Huet dat De Vries ‘een prettiger mensch is dan men uit van Vloten's [*J. van Vloten] karikatuur zou denken’. Hij raadt Busken Huet aan om bij De Vries te informeren naar de ware toedracht van het incident met *Vreede (24 augustus 1867, vw xii, p. 390). Ronduit enthousiast is hij over de kennismaking met Te Winkel op hetzelfde congres.