Sneeker Courant

liberaal dagblad, opgericht in 1846, uitgegeven door *Bokma. De krant toonde zich een groot bewonderaar van m.; herhaaldelijk publiceerde het lovende stukken over m.'s werk en polemieken wanneer m. in een ander blad bekritiseerd werd. Op 15 juli 1868 verdedigde de krant m. tegen een anonieme aanval in de Arnhemsche Courant:

‘In bedoeld schrijven toch, wordt weer op zoo'n echt geniepige en kwaadaardige wijze met drek gesmeten naar een man, die, in geestesgaven en moed zoo vér uitstekende boven het meerendeel zijner landgenooten, zich de onverzoenlijke haat der Droogstoppels en de lage wraakzucht der Schmoels op den hals heeft gehaald; naar den man die de eer van Nederland heeft willen redden, die getracht heeft ons volk af te houden van onrecht, knevelarij en diefstal; de man, die den moed had om voor dat principe zijn toekomst en bestaan op te offeren; diezelfde man die door Nederland zoo schandelijk ondankbar behandeld is.’ (vw xiii, p. 84-87)

m. reageerde hierop met een ingezonden stuk in dezelfde krant, waarin hij bedankt voor het bovengenoemde stuk, maar het noodzakelijk acht enkele ‘misverstanden’ inzake zijn houding tegenover het liberalisme (*behouders en liberalen) en tegenover *Vrije Arbeid recht te zetten (18 juli 1868; vw xiii, p. 94-96).

Hij geeft de krant toestemming tot publikatie van een fragment uit het eerste bedrijf van Vorstenschool; dit stuk wordt afgedrukt op 25 juli 1868 (vw xiii, p. 98-101). Op 11 februari 1874 verschijnt in het blad een bericht over m.'s spoorwegplan (*advertenties op spoorkaartjes), waarin staat dat een Keulenaar m.'s plan ten uitvoer heeft gebracht (vw xvi, p. 423). Het blad besprak op 11 november 1868 m.'s voordracht te Sneek zeer lovend (vw xiv, p. 212-216). In oktober 1870 vraagt het aandacht voor de Multatuli-Commissie (vw xiv, p. 185-187; *Multatuli-Commissie 2). Een week later, op 19 oktober, neemt de Sneeker Courant ook de oproep tot steun aan m. over uit het weekblad De werkman, met daarbij de mededeling dat men ‘van ganscher harte’ sympathiseerde met deze zaak: ‘Zal een van Neêrlands grootste mannen nu nog in 't leven moeten worden gehouden door 't penninkske van den werkman? De zoogenaamde geestverwanten van den grooten schrijver moeten zich schamen!’ (vw xiv, p. 197).

m. bedankt Bokma, wiens hand hij in beide stukken meent te herkennen (22 oktober 1870, vw xiv, p. 204).

In de Sneeker Courant van 28 januari 1874 verschijnt van de hand van S.E.W. Roorda van Eysinga een artikel, waarin m. verdedigd wordt tegen een aanval van *A.B. Cohen Stuart, die m. verweten had de sociale kwestie niet te hebben opgelost (vw xiv, p. 400-406).

Het is wederom de Sneeker Courant die in januari 1874 Roorda van Eysinga in de gelegenheid stelt m. te verdedigen. Een jaar later komt ook *N. Braunius Oeberius (onder het ps. Quintillianus) voor m. op in dit blad, ditmaal tegen de kritiek van *J. van Vloten in diens Onkruid onder de tarwe (17 en 20 november 1875, vw xviii, resp. p. 83-85 en 90-93).

Naar aanleiding van de verschijning van de Bloemlezing door Heloïze, publiceert Roorda van Eysinga in juni en augustus 1877 een reeks van tien artikelen over m. in de Sneeker Courant. Deze stukken werden ook opgenomen in de (Indische) Locomotief (vw xviii, p. 673 e.v.).