Si Pamaga

inwoner van Sumatra, afkomstig uit de afdeling Mandheling. Hij werd door de Rappat te Natal op 14 mei 1842 veroordeeld tot geseling, brandmerking en levenslange ballingschap, wegens een moordaanslag op de Toeankoe Bezaar van Natal op 2 februari 1842. Hij werd later door ingrijpen van kolonel *Michiels onschuldig verklaard.

De moordaanslag zou in verband hebben gestaan met politieke spanningen in Mandheling. Op 13 september werd Si Pamaga gegeseld en gebrandmerkt, waarna hij overgebracht werd naar Padang. Toen Michiels zich op 14 en 15 februari 1842 met de zaak ging bemoeien, bleek de Toeankoe Bezaar in het proces zowel aanklager als getuige geweest te zijn, en had hij bovendien als rechter het vonnis mede ondertekend. Verder bleek dat Si Pamaga zijn bekentenis onder pijniging had afgelegd en dat hij misschien zelfs niet geheel toerekenbaar was.

Een eerste onderzoek in Mandheling, onder leiding van *Weddik, leidde tot aanhouding van het voornaamste inlandse hoofd van Mandheling, *Jang di Pertoean, diens broer Soetan di Langiet en veertig anderen. Zij werden naar Padang gestuurd. Michiels gelastte een tweede onderzoek, dat in juli 1842 plaatsvond en eindigde met volledig eerherstel voor Jang di Pertoean c.s. Michiels zag in de veroordeling van Si Pamaga een nieuwe intrige van *Soetan Salim tegen de Batakse hoofden. Tijdens het persoonlijk bezoek van Michiels dat volgde, vonden er getuigenverhoren plaats, waarbij dd., in zijn functie als controleur van Natal, aanwezig was (vw viii, p. 133 e.v.).

Uiteindelijk verdacht Michiels controleur *Van Meerten, door ‘zijn bekrompene geestvermogens’ een gemakkelijke speelbal voor Soetan Salim geweest te zijn. Dit schreef hij op 18 maart 1843 in zijn verslag aan gouverneur-generaal P. Merkus (vw viii, p. 174 en 186). Resident Weddik werd door Michiels geschorst, Soetan Salim werd naar Java gezonden, de Tjiandjoer werd geïnterneerd en de Toeankoe werd onder huisarrest geplaatst. *Van Kervel was reeds geschorst. Hiermee waren alle Nederlandse en Sumatraanse bestuurders die verantwoordelijk waren voor de vermeende samenzwering van Jang di Pertoean, door Michiels van het toneel geschoven. dd. bleef ervan overtuigd dat Michiels zich vergist had en dat de verklaringen van Toeankoe voor de commissie, waarvan hijzelf deel uitmaakte, niets zeiden.

Havelaar verhaalt zijn versie van het gebeurde aan Duclari en Verbrugge in het veertiende hoofdstuk van de Max Havelaar (vw i, p. 175-185). Over de wijze van ondervragen van ‘Generaal Van Damme’ (d.i. Michiels), zegt hij onder meer dat dit hem deed denken ‘aan de whistparty van zekeren Keizer van marokko die zyn partner toevoegde: “speel harten, of ik sny je den hals af.”’ (vw i, p. 182).

(Lit. Aantekeningen van Mimi, vw xv, p. 345-350; P. van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 104 e.v.)