Salvador, jhr. Mozes-
1813-1884, ritmeester der dragonders, gemeenteraadslid van Haarlem en lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, polemisch publicist. In 1854 werd hij wegens laster veroordeeld. Hij was een bewonderaar van m.
In Idee 536 schrijft m. dat de ‘eerlyke’ Salvador, aanvankelijk een ‘gemoedelyk aanhanger van wat hy toen hield voor Thorbeckiaanse beginselen’ openlijk had verklaard zich in deze politieke beginselen te hebben vergist (vw iii, p. 373-374). m. woonde op 5 juli 1864 een lezing van Salvador bij over politiek. ‘'t Was hier en daar mooi, maar 't geheel was slymerig., schrijft hij een dag later hierover aan Mimi. ‘Goeds was er in om 't volk optewekken. Hy heeft wel op my gedoeld maar me niet genoemd.’ (vw xi, p. 345-346). Op 25 september van dat jaar schrijft Salvador aan *d'Ablaing van Giessenburg dat het hem zou spijten indien diens ‘geachte huisgenoot Multatuli’ - m. bewoonde toen een zolderkamer van d'Ablaing van Giessenburg - vanwege de kosten niet zou kunnen deelnemen aan het Internationaal Congres in Amsterdam. Hij biedt aan de kosten voor zijn rekening te nemen (vw xi, p. 384-385). In juni 1865 bezoekt Salvador Tine te Brussel. Op 26 september 1867 schrijft m. vanuit Keulen aan C. Busken Huet dat hij Salvador verzocht heeft hem op de hoogte te houden van de publikaties over de gebeurtenissen rond het Crombrugghe's Genootschap (*Vreede). Verder vermeldt hij dat Salvador hem een exemplaar van de *Asmodée heeft toegestuurd (vw xii, p. 436). Latere correspondentie van hem aan m. is niet bewaard gebleven; Salvador stierf in volstrekte vergetelheid (*Meerenberg).
Op 1 mei 1881 schrijft m. over hem aan D.R. Mansholt:
‘Ik weet niet of ge Salvador gekend hebt, een publicist die voor 35, 30 & 20 jaar veel van zich hooren liet. Hy is (of was?) 'n warhoofd, 'n wandelende oreer- en debatteermachine. Toch herinner ik me een woord van hem dat waarde had. Na den Havelaar kwam hij me bezoeken en waarschuwde my o.a. tegen de eigenaardige wys waarop ieder die in publiekery doet, telkens van z'n weg wordt afgetrokken. Dáárin moest men niet toegeven, zeide hy, want: “men gaat er onder door!”’ (vw xxi, p. 282)