Saïdjah en Adinda
het beroemde en aandoenlijk verhaal van een liefdesgeschiedenis in het zeventiende hoofdstuk van de Max Havelaar (vw i, p. 233-254).
Het thema is verwant aan Paul et Virginie van *Bernardin de Saint-Pierre (*Maleise gedichten).
Het is het verhaal van Saïdjah die al op jonge leeftijd geconfronteerd werd met de gevolgen van het *Cul-tuurstelsel: verschillende malen werden buffels van zijn vader gestolen. Na het stelen van een buffel waarmee Saïdjah vriendschap had gesloten, vluchtte Saïdjahs vader, maar hij werd gevangen genomen en stierf in de gevangenis. Saïdjah vertrok toen naar Batavia om geld te verdienen waardoor hij met Adinda, een meisje uit zijn dorp, zou kunnen trouwen. Hij sprak met haar af dat hij na 36 ‘manen’ terug zou zijn. Onderweg naar Batavia dichtte hij het lied *‘Ik weet niet waar ik sterven zal’ (vw i, p. 241-242).
Drie jaar later kwam hij terug maar hij trof noch Adinda noch andere dorpbewoners aan. De familie van Adinda bleek te zijn gevlucht voor de soldaten. Saïdjah sloot zich toen aan bij de opstandelingen in de Lampongs om Adinda te gaan zoeken:
‘Op zekeren dag dat de opstandelingen opnieuw waren geslagen, doolde hy rond in een dorp dat pas veroverd was door het Nederlandse leger, en dus in brand stond. Saïdjah wist dat de bende die daar vernietigd was geworden, grotendeels uit Bantammers had bestaan. Als een spook waarde hy rond in de huizen die nog niet geheel verbrand waren, en vond het lyk van Adinda's vader met een klewang-bajonetwonde in de borst. Naast hem zag Saïdjah de drie vermoorde broeders van Adinda, jongelingen, byna kinderen nog, en een weinig verder lag het lyk van Adinda, naakt, afschuwelyk mishandeld...’ (vw i, p. 253-254)
Saïdjah loopt dan de soldaten tegemoet...
‘En weinig tyds later was er te Batavia groot gejubel over de nieuwe overwinning die weer zovele lauweren had gevoegd by de lauweren van 't Nederlands-Indische leger. En de Landvoogd schreef naar 't Moederland dat de rust in de Lampongs hersteld was. En de Koning van Nederland, voorgelicht door zyn Staatsdienaren, beloonde wederom zoveel heldenmoed met vele ridderkruisen. En waarschynlyk stegen er uit de harten der vromen, in zondagskerk of bidstond, dankgebeden ten hemel, by 't vernemen dat ‘de Heer der heirscharen’ weer had meegestreden onder de banier van Nederland...
‘Maar God, met zoveel wee begaan,/Nam de offers van dien dag niet aan!’ (vw i, p. 254)
*Richard Hol componeerde in 1861 de Saïdjah-elegie. Een Maleise vertaling van het verhaal werd in 1875 vervaardigd door *J.N. Wiersma. In 1929 componeerde Lodewijk Mortelmans (1868-1952, geb. te Antwerpen) het Lied van Saïdjah, studie voor klavier.