Maleise gedichten
Tijdens zijn loopbaan in Indië heeft dd. twee gedichten in het Maleis geschreven, die hij in 1859 hoogstwaarschijnlijk heeft gebruikt bij het schrijven van de geschiedenis van *Saïdjah en Adinda. De handschriften van beide gedichten bevinden zich in het Multatuli-Museum; Stuiveling heeft een vertaling ervan opgenomen in vw ix, p. 679 e.v.). In de inleiding bij deze vertaling schrijft Stuiveling dat het niet duidelijk is uit welke periode deze gedichten afkomstig zijn. Het eerste, in Arabische karakters met verklaringen e.d. van dd.'s hand, is wellicht samen met iemand geschreven. Stuiveling oppert als mogelijkheden voor het ontstaan van het tweede gedicht, waarvan het tweede lied van Saïdjah een zeer vrije bewerking is: Sumatra 1842-1844, Bagelen 1846-1848, Menado 1849-1852 en Lebak 1856. Hij acht Menado het meest waarschijnlijk. De mededeling van Mimi, dat dit Maleise gedicht te Kassel in 1858 of 1859 geschreven is, berust volgens Stuiveling op een misverstand. De beginregel van ‘handschrift A’ heeft dd. genoteerd in zijn memoriaal van september 1852 (vw ix, p. 278).