Wiersma, Jan Nannes-

1833-1907, vanaf 1862 zendeling in de Minahassa. Hij vertaalde in 1875 de geschiedenis van *Saïdja en Adinda in het Maleis. In 1892 publiceerde hij in De Hervorming (p. 149) ‘Enkele bladzijden uit mijn levensboek. Herinnering aan Multatuli’, waarin hij verslag uitbrengt van zijn bezoek in 1861 aan m. te Amsterdam. Zijn geschrift Het gebed van een geloovige. Een antwoord op Multatuli's gebed van den onwetende was toen net gepubliceerd (*Gebed van den onwetende). Enkele regels hieruit, die Wiersma ook in bovengenoemd artikel opnam, luiden:

‘Ja, 'k weet het, Heer,/Wij zijn geschapen met een doel/En niet bij toeval zijn wij daar,/Gij kunt u niet vermaken met/Het onvolkomene van ons bestaan,/Indien 't zoo waar’, zou 't vreeslijk zijn;/Aan wien de schuld, dat zwakken zwak zijn,/Armen arm en dommen dom?/'t Is uw bestuur, o Heer,/Wij vragen niet waarom.’

Het gesprek vlotte niet, schrijft Wiersma, omdat m. wèl naar het waarom vroeg. Hij ontmoette m. nogmaals op 5 maart 1875 in de schouwburg te Rotterdam, bij de eerste opvoering van Vorstenschool. Tijd voor een gesprek was er toen echter niet.

In een noot bij de Max Havelaar (noot 130, 1875, vw i, p. 363) schrijft m. onlangs vernomen te hebben dat Wiersma de geschiedenis van Saïdjah en Adinda in het Maleis vertaald heeft. Het spijt hem dat hij hier nooit een exemplaar van heeft gekregen. Wiersma vermeldt in ‘Over de Vertaling van Adinda in het Maleisch’ (De Hervorming, 1892, p. 154) dat hij m. zijn vertaling, met een begeleidend schrijven, wèl heeft gestuurd, maar dat hij nooit antwoord heeft gekregen.