Plettenberg, Alexander Leonard, baron van-

1847-1903, studeerde aan de Polytechnische School te Delft waarna hij journalist bij Het Vaderland werd. In 1873 weigerde hij een toost uit te brengen op de koning waardoor zijn positie bij Het Vaderland onhoudbaar werd.

m. heeft Van Plettenberg waarschijnlijk voor het eerst ontmoet bij een lezing van *J. van Vloten voor het studentengezelschap Vrije Studie te Delft (23 oktober 1868). In een briefje aan de secretaris van dit dispuut doet hij op 12 november van dat jaar de groeten aan ‘Plet’, een afkorting die hij ook later vaak zal gebruiken (vw xiii, p. 217).

In 1870 bemiddelt Van Plettenberg voor m. bij de Delftse uitgever *J. Waltman Jr. (vw xiv, p. 22). Volgens Mimi (Brieven wb ix, p. 32) gebeurde dit nadat m. hem hierom verzocht had. In juni 1872 bezoekt Van Plettenberg m. en Mimi in Wiesbaden. In een brief aan S.E.W. Roorda van Eysinga noemt m. hem ‘Fideel, flink en prettig’ (10 juni 1872, vw xv, p. 250). Buiten medeweten van m. neemt Van Plettenberg geld van de Multatuli-Commissie in ontvangst (*Multatuli-Commissie 3). In augustus 1872 komt m. bij een bezoek van *G.L. Funke aan Wiesbaden te weten dat Van Plettenberg ca. 900 gulden namens hem geïnd heeft (vw xv, p. 301). Hoewel zeer verbolgen hierover, spreekt m. toch geen kwaad over Van Pletterberg. Hij vraagt hem in een kort briefje schuld te bekennen, maar schrijft tevens dat hij hoopt dat de zaak niet ‘publiek’ wordt (26 juli 1872, vw xv, p. 285-286). Als Van Plettenberg hem vervolgens aan het lijntje houdt en zelfs niet langskomt wanneer hij in Wiesbaden is (mededeling van Mimi van 23 augustus 1872, vw xv, p. 315, p. 318, p. 324) richt m. zijn correspondentie direct aan Waltman Jr. (mededeling Mimi, vw xv, p. 341). In een brief aan Funke bespreekt hij op 21 september deze geschiedenis met Van Plettenberg, maar hij verzoekt Funke hierover te zwijgen. Hij heeft er verdriet van en spreekt over diens ‘vervloekte leegloopen’ (vw xv, p. 359). Toch blijft hij ook bij S.E.W. Roorda van Eysinga ongerust naar Van Plettenberg informeren als hij niet weet waar hij uithangt (3 oktober 1872, vw xv, p. 389). Op 24 oktober 1872 schrijft hij Roorda van Eysinga dat hij nog niets van Van Plettenberg vernomen heeft. Hij vervolgt:

‘Ik kan berekenen dat hy in 'n beroerde positie is, en wou dat ik hem helpen kon, maar dit is onmogelyk zolang hy niet oprecht is. Hy heeft slechte dingen gedaan. Welnu, nog houd ik hém niet voor slecht. Maar z'n zwakte leidt er toe het te worden. En vóór alles: hy moet werken.’ (vw xv, p. 427)

In een (misschien nooit verzonden) brief van 20 maart 1873 aan m., bevestigt *Wertheim dat Van Plettenberg de gelden, naar deze beweerde met m.'s toestemming, opgenomen heeft. Wertheim deelt bovendien mee dat Van Plettenberg zich bereid heeft verklaard die op 1 december te restitueren (vw xv, p. 687). Of dit ook gebeurd is, is niet bekend.

Op 1 april 1875 is ‘Alexander Leonard Baron van Plettenberg, oud dertig Jaren Journalist wonende te Delft’ getuige bij het huwelijk van m. en Mimi (vw xvii, p. 588).

In haar uitgave van de brieven van m. (*Brieven van Multatuli 1 en 2) noemt Mimi Van Plettenberg consequent A. of ‘de heer A.’. Volgens Meerkerk (Multatuli, 2e druk 1912, p. 340), die bovendien beweert dat het hart van deze ‘adellijke jonkman verzuchtte naar mej. Hamminck Schepel’, deed ze dit om hem te sparen. De insinuatie dat Van Plettenberg verliefd was op Mimi, wordt overgenomen door W.F. Hermans in De Raadselachtige Multatuli, (2e druk 1987, p. 175).