Humor
In Idee 158 geeft m. de volgende definitie van humor: ‘Humor is 't weergeven van de Natuur, anders niet. (...) De Natuur zelve namelyk, is zeer humoristisch. Ja, zy alleen is humoristisch, en meer nog, ze is altyd humoristisch. Dat zal ik straks aantonen. Wat wy humor noemen, is kopy daarvan’ (vw ii, p. 383). Over humor in de literatuur schrijft m. in Idee 1052b dat *Feith, *Helmers, *Loots en *Tollens zich nooit aan humor ‘vergrepen’, *Wolff en Deken ‘één van de twee althans’ wel, *Loosjes ‘eventjes’ en *Bilderdijk ‘heel eventjes, byna niet, en altyd met God’. *Staring is volgens hem de meest humoristische auteur. De humor van andere Nederlandse auteurs is niet echt, vervolgt hij, want nagevolgd van buitenlandse auteurs:
‘(...) wie de duitse litteratuur wil leren kennen van 1760 af, tot... hm, hm... toe, moet zich 'n compleet stel hollandse Letteroefeningen en Muzen-almanakken aanschaffen. Daarin vindt men alles - neen, byna alles - zo ongeveer tegen den tyd toen men 't in Duitsland begon te vergeten.’ (vw vi, p. 483-486)
(Lit. over humor in m.'s geschriften: G. Stuiveling, ‘Humor, Ironie en Sarcasme bij Multatuli’, in: De Lach in de Literatuur, Den Haag, 1955; als overdruk verschenen in Geschriften van het Multatuli-Genootschap, no. ii)