Zaanlandsche Courant

opgericht in 1868. In een redactioneel artikel van 19 november 1870 (vw xiv, p. 237), na. v. de oproep van J. van Gennep in de nrc van 4 oktober van dat jaar, schrijft de Zaanlandsche Courant het te betwijfelen of m. ‘het geschenk van het volk’ (de inkomsten uit de *Multatuli-Commissie 3) zal aannemen. Immers, de leden van de Multatuli-Commissie weten ‘evengoed als wij’ dat m. ‘evenzeer in de hand bijt van dengene, die hem slaat of ketent, als van hem, die hem brood biedt’. ‘Ik meen het weinigje brood dat ik eet, verdiend te hebben, o Zaanlandse courant, en iets meer dan dat!’, reageert m. hierop in Idee 998 (vw vi, p. 259).

Op 26 november 1870 plaatste de redactie ingezonden stukken van *J.H.C. Kern en van *J. van Gennep, waarin zij uitdrukkelijk te kennen geven dat m. verklaard heeft dankbaar te zijn voor de geboden hulp. De redactie betuigt in een begeleidend commentaar dat zij het streven van Van Gennep c.s. ten zeerste toejuicht en dat zij hoopt op een goed resultaat: ‘Wij die uit zijn hand ontvangen hebben gouden appelen in zilveren schalen, wij bieden hem geen steen waar om brood gevraagd wordt’ (vw xiv, p. 240-244). In Idee 1035 spreekt m. van het ‘zonderling stuk van den heer Van Gennep’ waarin ‘hy aan 'n provinciaal blaadje z'n excuses maakte over de gepubliceerde ‘Oproepingen’. In ‘datzelfde vodje’ las hij ‘de vergoelykende verzekering van den jongen Kern’ dat ‘het volstrekt de bedoeling niet was my 'n werkeloze toekomst te verzekeren’ (vw vi, p. 342). Hij vervolgt:

‘Eén ding moet ik dankbaar erkennen. Na de door Van Gennep en Kern afgelegde verklaringen en beloften, heeft de redaktie van de Zaanlandse Courant het voortzetten der nu eenmaal buiten haar voorkennis en goedkeuring aangevangen zaak heel goedgunstig veroorloofd. Het mócht, toen men haar verzekerd en beloofd had dat ik aan 't werk zou worden gezet. Dit was toch zeer edelmoedig, nietwaar? Vergelyk deze zachtzinnigheid eens by de barheid van *Q in 't arnhemse vod!’ (slot Idee 1035, vw vi, p. 344-345)

In een noot (1874) bij dit Idee verklaart m. dat die ‘onhandigheid van de Zaanlandse Courant van 1872 [sic!]’ meer dan goedgemaakt is ‘door 'n hartelyk stuk dat dezer dagen (Juli) in dat blad verscheen’ (vw vi, p. 384). Dit stuk van J.A. Bientjes, ‘Een afgebroken stilzwijgen van de Nederlandsche pers’, verscheen op 11 juli 1874 (vw xvi, p. 601-605).