Q

de anonieme schrijver van een ingezonden stuk in de Arnhemsche Courant (12 december 1870, nr. 5205; vw xiv, p. 264-267) die m. beschuldigt van het doorbrengen van zijn tijd ‘in het koffijhuis, met geborgde sigaren, bittertjes, partijen biljart enz. enz.’, terwijl zijn vrouw en kinderen honger lijden. Vervolgens parafraseert Q. een zin uit de Max Havelaar om zijn beschuldiging kracht bij te zetten. m. had hierin geschreven: ‘Maar we zouden zo spaarzaam wezen te Lebak! En waarom ook niet? Er lopen in zulk een onbeschaafd land, zo 's avonds geen meisjes over straat, die een weinig eer te verkopen hebben voor een weinig voedsel.’ (vw i, p. 102). Q. maakt hier in zijn artikel van: ‘Wanneer zijn [=m.] kunstzin hem aanspoort, het schoone en goede na te jagen tot in den donkeren avond, waarin meisjes over straat gaan om een weinig eer voor een weinig voedsel te verkoopen, mogen wij dat overdreven vinden?’. Hij besluit zijn artikel met de vraag ‘Wat kunnen wij voor Tine en de kinderen doen? Antwoord franko lett. Q. bureau dezer courant’.

Op 13 december 1870 reageert *J. van Vloten eveneens in de Arnhemsche Courant (vw xiv, p. 267-268), op het artikel van Q. Ook hij dringt aan op financiële steun voor Tine en de kinderen; *E.J. Potgieter zal zich belasten met de verzending van de bijdragen.

In noot 51 (1881) reageert m. als volgt op de parafrase van Q. en de reactie van Van Vloten:

‘Deze zinsnede is door zekeren Q. in de Arnhemmer Courant aangevoerd als bydrage tot de blyken myner onzedelykheid! En die verraderlyke manoeuvre werd door Dr. van Vloten toegejuicht, evenzeer als Q.'s mededeling dat ik m'n “tyd doorbracht met... bittertjes drinken, biljart-spelen en 't roken van geborgde sigaren.”’ (vw i, p. 331)

Het artikel van Q. is door niemand weerlegd, merkt hij in een noot bij Idee 62 op:

‘Daar nu die Q. en z'n vrinden niet in staat schynen uit myn werken te besluiten tot de wyze waarop ik, van m'n kindsheid af, gewoon ben myn tyd door te brengen, voel ik my genoopt tot enigen twyfel of ze wel zeer huishoudelyk hebben omgegaan met hún tyd? Enige oefening in lezen schynt nog altyd niet aan de beurt gekomen te zyn.’ (vw ii, p. 673)

In Idee 1005 schrijft hij over het stuk:

‘Wat tot nog toe slechts gefluisterd werd in 't verborgene, verscheen in de Arnhemse Courant... gedrukt! Er was 'n soort van lichaam gegeven aan 't spook van den laster. De leugen-demon was ingevaren, had 'n domicilie, en Kappelman kon met zo'n vod in de hand, zegevierend tot vrouw en dochters zeggen: -Zie je wel?’ (vw vi, p. 280)

Wie zich achter Q. verschool is niet bekend. Mogelijk werd het stuk door de redactie van de krant geschreven. In een brief aan G.L. Funke d.d. 31 juli 1872 suggereert m. dat Van Vloten de auteur is (vw xv, p. 294).

Het stuk werd overgenomen door het Algemeen Handelsblad; het Leidsch Dagblad plaatste n.a.v. het stuk ook een oproep om Tine en de kinderen te helpen (vw xiv, p. 279-280). Een maand eerder was de oproep van de Multatuli-Commissie (*Multatuli-Commissie 3) uitgegegaan.