Pruisen en Nederland

In 1866 verscheen het geschrift Pruisen en Nederland, een woord van J. Bosscha (oud-minister) aan zijne landgenooten van de hand van *J. Bosscha. Hij schreef het ‘ter bemoediging en opwekking’; hij wilde er de angst voor de Pruisen mee wegnemen. Het werk werd in 1867 beantwoord door m. met Een en ander naar aanleiding van J. Bosscha's Pruisen en Nederland (in het vervolg Pruisen en Nederland; vw iv, p. 7-100). Aanleiding hiervoor was een honende opmerking over Bosscha's geschrift in de Kölnische Zeitung. m. solt in zijn Pruisen en Nederland met Bosscha's deftigheid en rafelt al diens bemoedigingen en geruststellingen uiteen. Over die bemoedigingen schrijft hij ook in de Ideeën 737 en 738 (vw iv, p. 459-461):

‘By de behandeling van Bosscha's “Pruisen en Nederland” stelde ik my geenszins ten doel te onderzoeken of die auteur goed schreef. Ik gebruikte slechts hier en daar z'n schryvers-fouten om aan te tonen dat hy onjuist oordeelde, en dat hy verkeerd deed het volk met zyn bemoedigingen in slaap te wiegen, of liever te houden, want aan wiegen is in ons land geen behoefte. (...) Ik vraag nu, 21 Juli 1870, wat er gegrond was in de beweringen van dien gewezen minister?’ (vw iv, p. 460)

Ook kan m. met een satanisch genoegen constateren dat de *Frans-Duitse oorlog die Bosscha niet en hij wèl voorspeld had, inmiddels een feit was. Hij eindigt zijn betoog als volgt:

‘Wie niet tevreden is met myn schryven; wie zich stoort aan myn toon; wie meent dat ik de natie beledig; wie denkt z'n vaderlandsliefde te moeten tonen door mooipraten en “frasen”; wie me houdt voor een monster of voor geestig en byzonder slecht; wie 't lelyk vindt dat ik bitter ben; wien ik stoorde in gestolen “rust” of in 't tellen van ducaten voor turfdragers, in z'n “binnenkamer”... Hun allen geef ik rendezvous op de grens, als daar 't lamme Heil dir im Siegerkranz in hun hollandse oren zal klinken als donderslag. leve de koning!’ (vw iv, p. 91)

Over dit geschrift schrijft hij op 8 februari 1867 aan J. de Geyter:

‘Maar veel byzonders is 't niet. Eigentlyk niet veel meer dan een philippica tegen Nederlandsche verrotting, een oud en vervelend thema. Ja, men zou 't ook kunnen noemen een “betoog hoe men uit walg van parlementarisme monarchaal wordt.” Waarlyk ik loop niet hoog met koningen! En al ware dit zoo, dan nog zou ik niet spoedig partytrekken voor koninkjes uit het liederlyk, uit het dom en wurmstekig huis van Oranje! (O, flinke Belgen van 1830!) Maar... de ellendigste koning staat myns inziens hooger dan 't valsch Republicanisme dat in Holland regeert. Dat roepen van Leve de koning! waarmee ik myn stukje besluit heet eigenlyk: dood aan de rest, 't is een pis aller.’ (vw xii, p. 68-69)

Wanneer Pruisen in 1870 de oorlog tegen Frankrijk begonnen is, nodigt m. in Idee 738 zijn lezers uit de brochure te herlezen. Hij had de lezer wakker willen schudden (vw iv, p. 460-461). In dit Idee herinnert hij ook aan de positieve beoordeling van *C. Busken Huet in het maandblad Nederland (i, 1867, p. 320-335; opgenomen in Busken Huets Litterarische Fantasiën en Kritieken ii). Busken Huet vermeldt een nogal geringschattende beoordeling van een zekere C. Duymaer van Twist in de Vaderlandsche Letteroefeningen (1867, p. 642-645). Volgens Mimi meende m. dat dit een neef van *A.J. Duymaer van Twist was (Brieven wb viii, p. 97).

In 1867 verschenen verder positieve recensies in De Nederlandsche Spectator (*W. Doorenbos) en Het Leeskabinet. *frazen