Sarcasme
vlijmende spot, gehanteerd door m., te beginnen bij de Max Havelaar. De figuur van Batavus *Droogstoppel alleen al maakte hem naar het woord van C. Busken Huet tot de ‘virtuoos van het sarcasme’. Zo zegt Droogstoppel al op de eerste bladzijde dat hij voor waarheid en gezond verstand is: ‘Voor de Schrift maak ik natuurlyk een uitzondering.’ (vw i, p. 15). Over de Javaan zegt hij:
‘Ja, arbeid, arbeid, dat is myn wachtwoord! Arbeid voor den Javaan, dat is myn principe! En myn principes zyn me heilig. Is niet het Evangelie het hoogste goed? Gaat er iets boven de zaligheid? Is het dus niet onze plicht, die mensen zalig te maken? En wanneer, als hulpmiddel daartoe, arbeid nodig is - ikzelf heb twintig jaar de beurs bezocht - mogen we dan den Javaan arbeid weigeren, waar zyn ziel daaraan zo dringend behoefte heeft om later niet te branden?
Zelfzucht zou het wezen, schandelyke zelfzucht, als we niet alle pogingen aanwendden om die arme verdoolde mensen te behoeden voor de verschrikkelyke toekomst die dominee Wawelaar zo welsprekend geschetst heeft. Er is een juffrouw flauw gevallen toen hy van dat zwarte kind sprak... misschien had ze een jongetje dat er wat donker uitzag. Vrouwen zyn zo! En zou ik niet aandringen op arbeid, ik die zelf van den morgen tot den avond aan de zaken denk? Is niet reeds dit boek - dat Stern me zo zuur maakt - een bewys hoe goed ik het meen met de welvaart van het land, en hoe ik daarvoor alles veil heb? En als ik zo zwaar moet arbeiden, ik die gedoopt ben - in de Amstelkerk - zou men dan van den Javaan niet mogen vorderen dat hy die zyn zaligheid nog verdienen moet, de handen uitsteekt?’ (vw i, p. 130)
Tegen Frits zegt Droogstoppel over Sjaalman:
‘Hy heeft de wegen van den Heer verlaten, nu is hy arm, en woont op een klein kamertje... ziedaar de gevolgen van onzedelykheid en slecht gedrag! (...) Be-denk toch dat al het kwade gestraft wordt: zie maar weer dien Sjaalman die geen winterjas heeft, en er uitziet als een komediespeler.’ (vw i, p. 125)
In Over vryen arbeid spot m. met de Kamer-redevoering van een afgevaardigde, die het goede voorstaat, maar die dit wil vaststellen ‘by de wet’. Dat moet wel geleidelijk gebeuren, er moeten immers in de toekomst altijd nieuwe wetten nodig zijn (vw ii, p. 248-255). Sarcasme is er ook in m.'s behandeling van *Bilderdijks Floris v. Bijv. aan het slot van Idee 1056 waarin m. Machtelds uitroep ‘Dank Hemel! Ik bezwyk!’ citeert en vervolgens opmerkt: ‘Zo was haar laatste snik een rym op Bilderdyk!’ (vw vi, p. 565-566).
Sarcasme is de grondtoon van Over vryen arbeid, Over Specialiteiten, van de parabelen in de Minnebrieven, van de Ideeën over politiek, en van Pruisen en Nederland. Na het ontvangen van de grafschriften op de staatsman *Thorbecke voor de vierde bundel Ideeën schreef G.L. Funke m. in vrij krasse taal hoe hij over deze kopij dacht. m. reageerde: ‘Wat wou Holland dan? Dat ik gemoedelyk schreef? Dat is wat veel gevergd!’ ((29 september 1872, vw xv, p. 382). In de Divagatiën schrijft hij:
‘En nog iets over den vorm, waarin ik myn denkbeelden tracht aanschouwelyk te maken. Op den voorgrond staat, dat ik poog wáár te zyn. Dat streven stemt tot ernst. Ik bén dan ook ernstig, tot het treurige toe. Maar, wanneer me onder 't schryven invalt, dat myn woorden gelezen worden door A, B, C en een groot deel van het alfabet, de exemplaren die met hun allen “Publiek” uitmaken, dan blyft me dikwyls geen keus dan tussen 't neersmyten van de pen, met verslikten vloek, en - als minst gebrekkige uitdrukking van smart - het bitter sarcasme, waarin ik, volgens Huet, een virtuoos wezen zou. 't Kan waar zyn, want ik heb veel geleden.’ (vw v, p. 361)