Droogstoppel, Batavus-

‘Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht, No. 37.’. Aldus luidt de openingszin van de Max Havelaar (*Lauriergracht). De hier sprekende Droogstoppel is het type van de vrome Nederlander die altijd bedacht is op zijn eigen voordeel; een zakenman in hart en nieren. Hij leeft keurig volgens de overgeleverde begrippen van fatsoen, zeden, godsdienst en politiek. Aan Tine schreef m. op 13 oktober 1859: ‘D. is een type: duiten en de Heer (vw x, p. 77). In Van Dales Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal (1872) lezen we bij Droogstoppel: ‘Scheldnaam, die vooral gehoord wordt sedert de verschijning van m.'s Max Havelaer [sic]’.

In Over vryen arbeid schrijft m. over zijn romanpersonage:

‘Droogstoppel nu - ik heb dien man gemaakt, ik heb 't recht te zeggen hoe, wat en wie hy is - Droogstoppel is de gemene dief, minus den moed om in te breken. Droogstoppel is de Farizeeër die weduwen en wezen op-eet, en kushandjes toewerpt aan een eigengemaakt godje dat hem helpt in de digestie. Droogstoppel is de bloedzuiger die opzwelt van onrechtvaardig verkregen goed, maar een veerkrachtige magerheid bewaart om zyn voze opgeblazenheid binnen te persen door de enge poort. Droogstoppel is de femelende laffe gierige schriftuurlyke gauwdief... Eilieve, ik heb vergeten te zeggen of Droogstoppel liberaal of behoudend is... In de Kamer heeft men de goedheid gehad deze gaping aan te vullen. Liberalen hebben tot behouders gezegd: -Gy Droogstoppel! En behouders hebben geantwoord: -Droogstoppel, gy!’ (vw ii, p. 202-203)

Wanneer zijn vroegere schoolkameraad *Sjaalman Droogstoppel vraagt hem te helpen met de uitgave van zijn eerste boek, weigert Droogstoppel niet: het betreft een boek over koffie. Droogstoppel draagt *Ernst Stern ‘die een tint van letterkunde over zich heeft’, op het verhaal samen te stellen uit het pak aantekeningen dat hij van Sjaalman heeft gekregen en voegt daar zelf nu en dan een hoofdstuk aan toe ‘om aan het boek een soliede voorkomen te geven’ (Max Havelaar, vw i, p. 48-49). Ook voorziet Droogstoppel, waar hij het nodig acht Sjaalman te corrigeren, het verhaal van commentaar. Zo schrijft hij bijvoorbeeld bij de geschiedenis van *Saïdjah en Adinda:

‘Ik zal beproeven niets van dien Saïdjah te horen, en hoop dat de man gauw trouwt, als hy tenminste de held is van de liefdehistorie. 't Is nog al wél van Stern dat hy vooraf gewaarschuwd heeft dat het een eentonige geschiedenis wezen zal. Zodra hy dan later aan wat anders begint, zal ik weer toeluisteren. Maar dat afkeuren van Bestuur, verveelt me byna evenzeer als liefdegeschiedenissen. Men ziet uit alles dat Stern jong is en weinig ondervinding heeft. Om de zaken goed te beoordelen moet men alles van naby zien. Toen ik trouwde ben ik zelf in Den Haag geweest, en heb met myn vrouw het Mauritshuis bezocht. Ik ben daar in aanraking gekomen met alle standen van de maatschappy, want ik heb den Minister van Financiën zien voorbyryden, en we hebben samen flanel gekocht in de Venestraat - ik en myn vrouw, meen ik - en nergens heb ik 't minste blyk bespeurd van de ontevredenheid met de Regering. (...) Tegenover ons woont een juffrouw, wier neef een toko doet in de Oost, zoals ze daar een winkel noemen. Als dus alles zo slecht ging als Stern zegt, zou zy er ook wel wat van weten, en 't schynt toch dat het mens zeer tevreden is met de zaken, want ik hoor haar nooit klagen. (...) Ook ziet men daaruit dat er voor iemand die wil oppassen, in dat land nog wel wat te verdienen valt, en dat dus die Sjaalman ook dáár al lui, pedant en ziekelyk geweest is, anders zou hy niet zo arm zyn thuisgekomen, en hier rondlopen zonder winterjas.’ (Max Havelaar, vw i, p. 232-233)

Nog overtuigder van Sjaalmans onjuiste voorstelling van zaken is Droogstoppel na een bezoek aan een gewezen resident, die hem verzekert dat ‘hy het in de Oost altyd heel goed heeft gehad, en dat er dus geen woord waar is al die vertellingen over ontevredenheid onder de bevolking.’ (vw i, p. 267). De resident blijkt Sjaalman gekend te hebben en schildert Droogstoppel een zeer ongunstig beeld: de man had altijd kritiek, schaakte vrouwen enz. Wanneer Droogstoppel na dit bezoek aan de resident in een rijtuig huiswaarts keert zegt hij:

‘Wat die paarden liepen! Op de Weesperstraat, waar 't altyd zo vuil is, vloog de modder rechts en links huizen hoog, en, alsof weer 't spel sprak, daar liep die schooierige Sjaalman, in gebogen houding, met gebukt hoofd, en ik zag hoe hy met de mouw van zyn kaal jasje zyn bleek gelaat trachtte te reinigen van de spatten. Ik ben zelden prettiger uit geweest, en myn vrouw vond het ook.’ (Max Havelaar, vw i, p. 269)

m. werd voor deze figuur geïnspireerd door de Amsterdamse makelaar *Robert Voûte. *sarcasme