Publiek
In de Minnebrieven schrijft m. de beroemd geworden woorden: ‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid’ (vw ii, p. 22). Voorafgaand hieraan roept hij uit:
‘Koop, publiek, koop! O, gy zult kopen, ik ken u! Gy hebt geld te veel, als er schandaal geveild wordt; gy, die den brave laat verhongeren, wanneer hy geen geloof heeft als gy! Koop, publiek koop! Gy, die uw profeten laat leven, om ze langer te martelen! (...) Koop, publiek, koop, er zyn aandoeningen te krygen voor wat geld! Ik heb de macht, u te strelen en te kittelen, tot ge zo gek wordt dat gy den prys uwer koffie vergeet, gy, die anders zo hard zyt van huid, dat de zweep er van kermt! (...) En als gy dan tevreden zult met de toonhoogte van den gil, dien ge me trapt uit de borst... Zeg dan als gisteren, als eergisteren, als vroeger: - Wat schryft die man aardig! Vrindje, ik geef je zóveel voor 't vel, zóveel voor 't liedje! Zing nog wat! Schryf nog wat! Praat nog wat! (vw ii, p. 21-22)
Verderop in het werk vraagt hij in een fictieve brief aan Tine:
‘Wilt ge dan dat ik schryf voor geld? Hoe moet ik dat doen? Ik weet waarachtig niet hoe men 't aanlegt. Als ik myn portret verkoop, noemen ze dat ydel, en ik vind dat ze gelyk hebben, maar kan ik nu myn ziel fotograferen, en te koop hangen in een boekwinkel?
Zoudt ge dat prettig vinden? Ware 't niet om woedend te worden, als men my betastte en beduimelde met vuile handen? Want Publiek is vuil en wreed... maar de vuilte is 't ergst. (vw ii, p. 64; *Itoe andjing)
In dezelfde geest kapittelt hij in Idee 526 die lezers die hem verzekeren de Max Havelaar ‘met zoveel genoegen te hebben gelezen’:
‘En waar een heel publiek zich schuldig maakt aan 't scheppen van ‘genoegen’ in zoveel leed... daar antwoord ik (...): ‘Publiek ik veracht u met grote innigheid.’ (vw iii, p. 328)
Naar aanleiding van het geringe succes dat het toneelstuk Echtscheiding van *Mina Krüseman oogst, verdedigt m. in een brief aan haar d.d. 1 december 1874, de rol van de toneeldirecteur in de keuze van stukken en verwijt hij het publiek niet ‘beschaafd’ te zijn:
‘Ik beweer dat 'n theater-directeur niet mag letten op kunst, verdienste, letter- of zedekundige waarde etc. Als 't publiek voor 't zien van 'n aap meer betaalt dan voor jou, mag hy [de toneeldirecteur] niet u engageeren, maar hy moet apen fokken. (...) Het publiek moet zoo beschaafd zyn dat geen entrepreneur z'n rekening maakt met het vertoonen van bavianen. Dit zal 't ras der vierhanden doen uitsterven, en niet de meer of mindere kunstzin van 'n industrieel.’ (vw xvii, p. 163)